|
|
Nederlandse studenten praten te veel Studenten zijn hier mondig en de overheid bemoeit zich opvallend vaak met onderwijs en onderzoek. Buitenlandse wetenschappers over Nederlandse universiteiten.
Professor Alexander Lichtenstein klinkt gehaast door de telefoon. Hij moet weer naar zo'n saaie 'meeting'. "Wil je weten wat het grootste verschil is tussen een universiteit in Rusland, Duitsland en Nederland? In Nederland is er constant een vergadering waar je naar toe moet. Net als je klaar bent, moet je naar een andere, en weer een en weer een. Ik moet nu weg, kun je vanavond terugbellen?"
Het aantal buitenlandse hoogleraren, universitaire docenten en onderzoekers dat aan Nederlandse universiteiten werkt, wordt niet geregistreerd. Zelfs bij het Nuffic, de organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs, hebben ze geen idee. Ze weten wel dat het er niet veel zijn. Nederland is niet de meest populaire bestemming voor wetenschappers, zegt Nuffic-woordvoerder Han van der Horst. Ze gaan liever naar Parijs, Londen of Berlijn. "Dat heeft niet te maken met de kwaliteit van het hoger onderwijs, maar met de relatieve onbekendheid van Nederland. Daarnaast heeft Nederland geen topinstituten als Harvard, Yale of het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Die trekken natuurlijk de meeste buitenlandse toponderzoekers aan."
Als buitenlandse wetenschappers voor een Nederlandse universiteit kiezen, is het meestal omdat die toevallig een ideale vacature heeft, denkt Van der Horst. "Je hebt natuurlijk ook vluchtelingen met wetenschappelijke aspiraties, zoals de Chileense oud-ambassadeur Jorge Tapia die vroeger hoogleraar staatsrecht was aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam."
Voor de Rus Lichtenstein (1955), sinds een jaar hoogleraar computatieve materiaalkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (KUB), was de overstap naar een Nederlandse universiteit een grotere cultuurschok dan voor een West-Europeaan. Maar ook voor naaste buren kent de Nederlandse academische wereld zo haar eigen bijzonderheden, regels, tradities en omgangsvormen. Lichtenstein, die na zijn studie in Rusland zeven jaar als onderzoeker aan het universitaire Max Planckinstituut in Duitsland werkte, kan Nederlandse, Duitse en Russische universiteiten goed vergelijken.
Behalve het grote aantal vergaderingen waar wetenschappers zich in Nederland aan overgeven, vindt Lichtenstein de relatie tussen studenten en docenten opvallend informeel. "In Duitsland is het 'Herr Professor'. Hier spreken ze je het liefst aan met je voornaam." Nederlandse studenten vindt Lichtenstein vergeleken bij de Duitse en Russische zeer 'relaxed'. "Russische studenten moeten een pittig toelatingsexamen doen om een plaats te krijgen op een goede universiteit. Eenmaal binnen, zijn ze heel gemotiveerd. De hoogleraar is God voor ze. Ze hangen ademloos aan je lippen." Nederlandse studenten zijn anders, merkte Lichtenstein. "Ze respecteren je niet omdat je hoogleraar bent, je moet het respect afdwingen. Als ze het ergens niet mee eens zijn, laten ze het meteen merken. In het begin moest ik erg wennen, nu vind ik die feedback wel prettig."
De mondige Nederlandse student viel Franz Palm (1948), decaan van economiefaculteit aan de Universiteit Maastricht, ook meteen op. Hij studeerde en doceerde aan de Université Catholique Louvain in België. Sinds 1977 werkt hij in Nederland, eerst aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, vanaf 1985 in Maastricht. "In België komt het niet bij de studenten op om de hoogleraar tijdens zijn betoog te onderbreken, hier praten ze er zonder scrupules tussendoor."
Ook wat betreft de inhoud van de studie, ziet hij grote verschillen. "Als ik in Maastricht een te theoretisch verhaal afsteekt, luistert niemand. Ik heb geleerd een college te larderen met concrete voorbeelden, om de aandacht vast te houden. In België zijn scholieren al op de middelbare school gewend aan een theoretisch onderricht. Daar ligt de nadruk op kennisoverdracht, hier op het aanleren van vaardigheden. Die houding zie je terug op de universiteit." Belgische universiteiten leggen een sterker accent op algemene vorming, denkt Palm. "Voor hun studie economie volgen alle studenten verplicht vakken sociologie, wijsbegeerte en psychologie. Dat geldt voor andere studies ook. Hier zijn studies al in de eerste jaren veel specialistischer."
Daarnaast verbaast Palm zich nog steeds over de rol van de overheid binnen Nederlandse universiteiten. In hoog tempo initieert het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen vernieuwingsimpulsen voor onderzoek en onderwijs, vindt hij. "Het ene project is nog niet afgerond of het volgende ligt al weer klaar. Daardoor is er weinig animo onder het wetenschappelijk personeel om aan dit soort operaties mee te doen. Ze steken niet snel ergens energie in omdat het over twee jaar toch weer anders moet." In België is de overheidsdrang tot vernieuwing een stuk kleiner, constateert hij. "Veranderingen komen vanuit de universiteit. Daardoor lopen ze er warm voor."
Geoffrey Underhill (1959), hoogleraar international governance aan de politicologie-faculteit van de Universiteit van Amsterdam (UvA), is erg onder de indruk van een ander soort overheidsbemoeienis in Nederland: de financiering van onderwijs en onderzoek. Een jaar werkt hij nu aan de UvA en hij heeft zich als wetenschapper nog niet druk hoeven te maken om geld. Eerder was hij verbonden als onderzoeker aan universiteiten in Canada, Engeland en Schotland: "Bij elk onderzoek, elk project, waren daar de eerste vragen: 'Hoeveel kost het en hoe gaan we dat financieren?' In Nederland is er gewoon geld voor."
Volgens Underhill is een stevige overheidsfinanciering dé basis voor een goede universiteit. "Onderzoek is nu eenmaal heel duur. Maar alleen als je goede onderzoeksfaciliteiten biedt, kun je geschikte onderzoekers krijgen. Vaak zijn dat weer de beste docenten." Daarom zal hij zijn Nederlandse collega's blijven aanmoedigen om zich te beklagen over de bezuinigingen. "Maar ze weten niet hoe goed ze het hebben vergeleken bij alle andere landen die ik ken."
Ook is hij positief over de inspraak van studenten op het reilen en zeilen van de universiteit. In universiteits- en faculteitsraden kunnen studenten meediscussiëren over onderwijs en onderzoek en zo fungeren als spiegel voor de docenten en hoogleraren, denkt Underhill. "Het helpt ons om zaken die niet goed gaan, beter te regelen. Maar dat is in Engeland anders. Sommige docenten worden al boos bij het idee dat studenten hen zouden kunnen bekritiseren."
Minder enthousiast is hij over de vrijheid die studenten genieten. Volgens Underhill hebben die het in Nederland te makkelijk. "Ze volgen een vierjarig programma, maar na vijf jaar zit iedereen er nog steeds." Verbaasd was hij over de vele keren dat studenten tentamens kunnen herkansen. "In geen enkel land waar ik heb lesgegeven, ben ik een dergelijke luxe tegengekomen. Als je in Canada een tentamen niet haalt, moet je een ander vak volgen en daar tentamen afleggen. Falen ze weer, dan moeten ze het hele jaar overdoen. Dat kost de belastingbetaler ook bakken met geld. Dat kan de universiteit beter besteden aan kleindere werkgroepen en meer docenten."
Klinkt streng, maar volgens Underhill zijn het nuttige levenslessen. De universiteit moet niet alleen vakkennis overbrengen, maar heeft ook de taak studenten klaar te stomen voor het echte leven. "Ze moeten leren omgaan met deadlines, met verplichtingen en met stress. Er blijft echt nog wel genoeg tijd over om lol te maken."
|
NRC Webpagina's 6 juli 2000 |
Bovenkant pagina |
|