Terug naar Cahier Peper
|
Brief van A. Peper aan minister K. de Vries
Zijne Excellentie mr. K.G. de Vries
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Postbus 20011
2500 EA DEN HAAG
Wassenaar, 11 mei 2000
Excellentie,
Graag vraag ik voor het volgende uw bijzondere aandacht1.
Op 13 maart 2000 heb ik mijn ontslag aangeboden als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De redengeving heb ik in een brief uiteengezet2. Uit die brief blijkt - vier dagen vòòr het verschijnen van het rapport van de Commissie voor Onderzoek van de Rekening van de gemeente Rotterdam (in het navolgende: COR) - dat ik mij in vrijheid wil voorbereiden, c.q. wil reageren op de bevindingen, inclusief die van het door de COR ingeschakelde accountantskantoor KPMG. Die opvatting hield o.m. het volgende in:
a. Met mijn ontslagaanvrage heb ik uiteraard geenszins willen indiceren dat ik mij - in mijn functie van Burgemeester van Rotterdam - aan onoirbare praktijken zou hebben overgegeven. Dat kan alleen al niet, omdat dat mijn eigen diepe overtuiging en mijn eigen wetenschap is. Het politieke oordeel van de COR was mij op dat moment, zoals ik ook op de persconferentie (13/3) heb gezegd, niet bekend. Ik beschikte slechts over aanwijzingen aangaande de aard van de KPMG-rapportage, overigens nog niet wetend, maar wel vermoedend, waar de door mij namens mijn accountants van PricewaterhouseCoopers (PWC) ingebrachte opmerkingen, feiten en inzichten tot aanpassingen in de KPMG rapportage zouden leiden. Wat ik met mijn ontslagaanvrage - die mij, zoals u zult begrijpen, zwaar viel - heb willen doen, is mijn verantwoordelijkheid nemen, zoals in de brief uiteengezet. Politieke verantwoordelijkheid nemen is iets anders - zelfs in een land dat snel, maar meestal kortstondig zwanger gemaakt kan worden van schuldgevoel - dan schuld bekennen.
b. Gelet op de ernst van de consequenties - zowel politiek als voor mij persoonlijk - dient vervolgens vastgesteld te worden dat ik tijdens het (steeds meer) maanden durende onderzoek van de COR door diezelfde COR, volstrekt onvoldoende in de gelegenheid ben gesteld mij te verdedigen. Dat is feitelijk, dus aantoonbaar, juist, maar ook juist omdat de onderzoeksplicht ligt bij de instantie, i.c. het politieke bestuur van Rotterdam, dat bevoegd is het onderzoek te entameren. Daar mij de toegang tot het materiaal - anders dan een kleine selectie van de COR/KPMG - is onthouden, en overigens een groot deel van het relevante materiaal niet door de COR/KPMG is verzameld, laat staan bestudeerd, dan wel als irrelevant terzijde is geschoven, was het mij ook niet mogelijk mij gedurende het onderzoek grondig te oriënteren en voor te bereiden. Als dat al mogelijk zou zijn - zelfs met eigen, door mij zelf gedragen, ondersteuning - dan had zich, gelet op het tijdsbeslag al eerder de vraag voor gedaan of een of ander te combineren zou zijn geweest met de verantwoordelijkheid van het ministerschap.
In het debat met de Tweede Kamer, dat plaatsvond naar aanleiding van mijn inmiddels ingewilligde ontslag, op 14 maart, is namens het kabinet door de Minister President gewezen op de moeilijke afweging waarvoor ik stond3. In dit memorabele debat zijn meer opmerkingen en analyses gemaakt, die voor het vervolg op deze brief een bijzondere relevantie hebben. Zonder maar een begin van volledigheid te willen suggereren, wijs ik op de volgende elementen en vraagpunten.
- De door mij als Minister op 2 november 1999 gedane toezegging het t.z.t. te publiceren Rotterdamse rapport te voorzien van een kabinetstandpunt (de Hoop Scheffer);
- De beoordeling door de Minister die operationeel met dit dossier is belast, van het onderzoek op vereisten van zorgvuldigheid en proportionaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de omgeving van het bestuur en waarbij voorts wordt vermeden dat op voorhand iemand als aangeklaagde wordt neergezet (Melkert);
- De alsmaar voorschrijdende duur van het onderzoek, die de positie van de Minister extra belast, en die zich tijdens het onderzoek ten overstaan van een andere overheid moeilijk kan verdedigen. Na het weerwoord van de ex-Minister kan 'een tweede parlementair debat wenselijk en nodig ( ... ) zijn' (Dijkstal);
- De al vanaf het begin van het onderzoek heftige publiciteit kan - afgedacht van de waarheidsvinding - een te grote belasting gaan vormen voor het functioneren van de minister (De Graaf, Van der Vlies, Schutte).
Diezelfde publiciteit was al op 2 november aanleiding voor vragen in de Tweede Kamer (mondeling vragenuur)4. In dat (korte) debat is door de Minister van BZK o.m. het volgende naar voren gebracht:
- De toezegging, zijdens de Minister, dat goed zal worden toegezien op de 'deugdelijkheid' van het onderzoek. En voorts: 'ik vertrouw erop dat de onderzoeksopzet getuigt van soliditeit en betrouwbaarheid'. Daarover zal ik de Kamer informeren5. De beoordeling daarvan - dus van de onderzoeksopzet - kon toen nog niet plaatsvinden, omdat de COR - bij schrijven van 1-1 l1999 (dat de Kamer bekend is gemaakt) - een onderzoeksopzet in het vooruitzicht stelde (die vervolgens nooit is gekomen!). Daarnaast hield de COR de mogelijkheid open, te rade te gaan bij 'wijze personen'. En tenslotte werd melding gemaakt van het besluit het onderzoek 'aanzienlijk te versnellen', waardoor dit medio december 1999 zou zijn afgerond6.
- De toezegging aan de Tweede Kamer dat vanwege mijn 'bijzondere positie' de regering een standpunt zal innemen 'over een aldus veronderstelde en hopelijk deugdelijke rapportage'7.
In de tussentijd heb ik sinds de jaarwende op velerlei wijzen - waarover later - mij n bezwaren ingebracht tegen de werkwijze en de onderzoeksopzet - in termen van het gebrek aan rechtstatelijkheid, in termen van eenzijdigheid en partijdigheid. Ik verkeerde echter toen niet meer in de positie van de voor dit domein verantwoordelijke minister, maar deed dat als een wel heel bijzondere particulier, d.w.z. op eigen kracht, op eigen kosten, met zelf gemobiliseerde deskundigheid (advocaat, accountants).
Na mijn aftreden (13/3/2000) heb ik mij enige weken vakantie veroorloofd om vervolgens - bij thuiskomst - studie te maken van de stukken die ná mijn vertrek zijn gepubliceerd. Met dat laatste doel ik op het COR rapport, inclusief de in hetzelfde gedrukte boekwerk opgenomen KPMG-rapportage (15/3/2000), die op 17/3/2000 het licht zag8. Een groot deel van deze rapportage heb ik (in deze vorm) niet eerder onder ogen gehad, c.q. kunnen hebben. Daarnaast heb ik kennis genomen van de kilo's materiaal die - na een interventie van topambtenaren bij de Burgemeester (naar verluidt op 21 maart 2000) - de dag vóór het raadsdebat (22/3/2000) aan de openbaarheid is prijsgegeven, en op de valreep tevens voorzien van een haastige - en door haar stelligheid opvallende - additionele rapportage van de COR en KPMG. Dat materiaal dat, aldus de rapportage van de betrokkenen topambtenaren, wel veel is, maar geen staat kan maken op de volledigheid, is met stoom en kokend water aangedragen om de functionaliteit van tientallen reizen van (ex-) bestuurders, inclusief de ex-Burgemeester, aan te tonen.
Voorts heb ik -opnieuw en met meer systematiek - een graaftocht ondernomen in mijn geheugen, alsook een zoektocht naar bescheiden in mijn eigen administratie (thuis), voorzover uiteraard nog aanwezig. Want naarmate de tijd verder weg ligt, is de kans op 'haperingen' in de archieven van geest en materie groter. Dit alles heeft geleid tot de navolgende reconstructie en analyse. Met voorbeelden en correspondentie zal ik mijn betoog toelichten. Daarbij merk ik aanstonds op dat een werkelijke grondige speurtocht naar het materiaal - niet alleen overigens het relevante materiaal dat niet is onderzocht / geraadpleegd, maar ook naar wat de COR/KPMG wél zegt zeer nauwkeurig ('op detailniveau') te hebben bestudeerd - zo veel menskracht vergt dat in redelijkheid niet van mij kan worden verwacht deze te mobiliseren / op te brengen / te financieren. Op mij rust geen onderzoeksplicht, wel, zoals is toegezegd, een verdedigingsplicht.
Ik pleit daarom - gelet op uw verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en deugdelijkheid, alsmede de behoorlijke procesgang ('due process of law') in het openbaar bestuur, en de grote immateriële en materiele schade die mij (en andere ex-bestuurders) is toegebracht voor een deugdelijk, dus onpartijdig onderzoek (naar de werkwijze), dat door het verlangen naar waarheidsvinding wordt geregeerd.
Al vanaf het begin werd het COR onderzoek - mede door de publiciteit die werd gegenereerd - vanwege zijn aanpak in brede kring, kritisch bejegend, waaraan de volgende feiten ten grondslag lagen:
- Het onderzoek werd in verband gebracht met (vermoedens van) fraude door stadhuismedewerkers9 en gevoed door beschuldigingen en geruchten van buitenstaanders die via de pers werden geuit. Al was de COR al sinds september 1996 (!) bezig met het onderzoek naar de bestuurskosten van bestuurders - en daarover kennelijk nog steeds niet had gerapporteerd - leidden bovengenoemde incidenten tot nadere activiteiten van de COR10.
- In november koos men - via een schrijven aan ongeveer 27.000 (!) (ex-) ambtenaren - en anderen die op enigerlei gemeentelijke mailingslist stonden - voor een benadering, die inhield dat als men wat te melden had men daartoe was / werd uitgenodigd; als het nodig was kon dat ook anoniem11.
- De onderzochten / (ex-) bestuurders moesten e.e.a. via de publiciteit vernemen, waarna het door de COR tot vervelens toe gebezigde begrip zorgvuldigheid al vanaf het begin een bijzondere klankkleur mee kreeg. Het is bekend dat toen al door bestuurders (schriftelijk) bezwaren zijn gemaakt tegen deze wijze van bejegening, in het kader van een onderzoek waar personen en belangen in het geding zijn, die ernstig dienen te worden genomen12.
- Het uitblijven van een - ook aan het parlement toegezegde - onderzoeksopzet.
Was het voorafgaande al niet voldoende om gerede twijfels te hebben over de degelijkheid en deugdelijkheid van het onderzoek, deze twijfels over het vermogen, c.q. de wil om sturing en richting te geven, werden nog verder gevoed door het - op grond van externe interventie (o.a. in de richting van de Burgemeester) - verschuiven, d.w.z. aanzienlijk naar voren halen van de datum van afronding van het rapport. Deze stuurloosheid van de COR zou zich daarna nog talloze malen herhalen: van een openbare mededeling van de voorzitter van de COR dat medio januari zou worden gerapporteerd, via eind januari, medio februari, eind februari, 2 maart, 10 maart en 17 maart.
Mijn persoonlijke ervaringen zijn - kort samengevat - de volgende:
- Na een eerste, door globaal getinte vragen gekenmerkt, oriënterend beleidsgesprek (23/10/1999), waaruit amper belangstelling (geen kennis, anders had 't niet gevraagd hoeven te worden) voor het beleid en de beleidsomgeving kon worden afgeleid, duurde het meer dan een maand alvorens ik een verslag van dit gesprek mocht ontvangen. Ik noem die termijn, omdat later iedereen - behalve de COR - zich aan de door de COR opgelegde tijdschema's diende te houden. Op dat moment was belangrijker de vaststelling dat het verslag van een opvallende, dus aantoonbare incompetentie getuigt, een ervaring - zo hoorde ik later - die door vele anderen ook was en is opgedaan.
Ik heb het verslag - waar nodig - herschreven en aangevuld, het aantal oorspronkelijke bladzijden niet overschrijdend, en teruggestuurd13. De COR gaat - om voor mij' onbegrijpelijke redenen - op haar strepen staan, en gaat vervolgens niet akkoord met 'mijn' verslag. Vervolgens komen we overeen dat de bandopname van het gesprek - waarover later nog meer - wordt uitgetikt (transcript). Waarom verhaal ik dit?, namelijk omdat deze ervaring duidelijk maakt waarom ik verslagen van de volgende gesprekken - gelet op de kwaliteit en het tijdsbeslag - nooit heb goedgekeurd. Van de gesprekken van de COR met mij bezit ik -als enige - de bandopnames.
- Deze ervaring was voor mij aanleiding om de COR te schrijven dat ik mij - voor het vervolg van het proces - het recht op contra-expertise wenste voor te behouden14. En om redenen van expertise én om redenen van het groeiende tijdsbeslag dat ik toen al voorzag. Uit dit voorbehoud is voortgevloeid de ondersteuning van de accountants van PricewaterhouseCoopers (PWC) en hun aanwezigheid bij de gesprekken van 26/1 en 28/1.
- Intussen werd het afgesproken gesprek van 14/1/2000 belast met publiciteit vooraf, reden om - na het laten blijken van mijn ergernis over die publiciteit - het gesprek voort te zetten over het beleid, en overigens een afspraak te maken over een vervolg waar concrete casusposities tussen de KPMG-accountants en de PWC-accountants zouden worden gewisseld, in mijn aanwezigheid, en daarvoor ruim de tijd te nemen (bijv. een zaterdag). Ondanks de gegarandeerde beslotenheid van het gesprek van 16/1 (inclusief de locatie), in het KPMG kantoor de Den Haag, bleek - bij vertrek - een viertal journalisten mij op te wachten. Ernstiger was echter het feit dat de volgende dag - op de voorpagina van het Algemeen Dagblad (AD) - een levensgrote foto van mij was afgebeeld, van buiten genomen door lichtelijk opengevouwen lamellen. Bij navraag meldde de heer Ten Wolde RA, dat KPMG de zaal naar buiten hermetisch had afgesloten, maar dat een politicus (bedoeld: een lid van de COR) ongetwijfeld - in samenspraak met de persfotograaf - de lamellen een beslissende 'draai' had gegeven. Deze sfeer beviel mij niet.
- Er ontstaat veel rumoer over het feit dat ik op de hierboven voorziene zaterdag op het laatste moment verstek zou hebben laten gaan. Deze lezing is - voor wie de correspondentie leest15 - niet juist.
Omdat ik het destijds niet juist achtte daarover mededelingen naar buiten te doen, weet de COR - die dat wel doet - mij de zwarte piet toe te spelen. Een en ander leidt tot een hectisch verkeer tussen autoriteiten. De Burgemeester wordt op het departement ontboden (25/1) - zo weet collega Van Boxtel mij (achteraf) te melden - en na een pittig gesprek wordt de Burgemeester te verstaan gegeven dat hij tussen de heer Peper en de COR moet bemiddelen, opdat de gesprekken kunnen worden voorgezet. Inmiddels had de Burgemeester al in het openbaar gezegd dat hij mijn opstelling niet juist vindt - of woorden van die strekking -. Hoe hij dat kan beoordelen is mij een raadsel, omdat hij bij voortduring (en nog lang daarna) de innerlijk tegenstrijdige opvatting huldigt dat de COR alles zorgvuldig aanpakt en dat er geen reden is voor bezorgdheid van welke aard dan ook, maar dat hij tegelijkertijd - daarnaar gevraagd - onwetend is over wat de COR inhoudelijk doet.
- Toch moet er - we spreken inmiddels over half januari (12/1) - iets bij de Burgemeester knagen als hij - ten departement aanwezig voor een overleg over de EK 2000 - ongevraagd hulp aanbiedt. Omdat ik niet begreep - en er toen de gelegenheid niet voor was - wat de Burgemeester bedoelde, bleek mij bij telefonische navraag dat hij doelde op materiaal dat ik mogelijk nodig zou hebben in mijn verkeer met de COR. Ik moest van deze als geste bedoelde handreiking - zo zei hij omfloerst - geen melding maken. Er zou iemand worden aangewezen, die als 'ingang' voor de eventuele vragen zou kunnen functioneren16. Hoewel ik het onderzoek niet heb gestart - en dus ook, ik herhaal, niet onderzoeksplichtig ben - leek het mij nuttig, ter opfrissing van het geheugen, dat mogelijk zou worden aangesproken, via mijn accountants alvast relevant materiaal op te vragen. Ik wist toen nog niet op welk detailniveau de nadere vragen zich zouden ophouden. Op 20 januari (!) gaat er namens mij een brief uit naar de door de Burgemeester en gemeentesecretaris aangewezen functionaris met het verzoek om mij ter beschikking te stellen: de bureau- en persoonlijke agenda's van de (ex-) Burgemeester; besluiten buitenlandse reizen; nota's, factureren, notities van buitenlandse reizen, en accountantsrapportages waaruit blijkt waar de kosten van de (ex-) Burgemeester zijn geboekt. Het was mij kennelijk toen al duidelijk dat de COR slechts interesse had in reizen en externe relaties, en de daarmee verbonden kosten. Al op 21 januari (!) komt er een schrijven binnen waaruit blijkt dat op de vragen niet kan worden ingegaan omdat ze te algemeen (sic!) zijn. Alsof ik geïnteresseerd zou zijn in documenten die op anderen betrekking zouden hebben. Voorts wordt opgemerkt: 'Bovendien zijn de door u opgevraagde documenten voor een zeer groot gedeelte in handen van de COR en niet in mijn bezit'1718
Dit was het roemloze einde van mijn poging mij enigszins solide voor te bereiden op de komende gesprekken, nu de COR systematisch weigerde tijdig materiaal en vragen ter beschikking te stellen.
- Er is vervolgens - in diezelfde maand januari - een correspondentie met de COR ontstaan over de noodzaak voor en het recht van de ondervraagde bestuurder (die immers het object van onderzoek is) om tijdig de beschikking te krijgen over het (achterliggend) materiaal, waarop het onderzoek, c.q. de ondervraging betrekking heeft. In elke normale procesgang moet aan deze eis worden voldaan; nochtans weigert de COR systematisch elke inzage en beschikbaarheid vooraf, op gronden die niet verdedigbaar zijn en die dus alsnog, o.m. vanuit bestuurlijk-juridische invalshoek, aan de kaak moet worden gesteld. Dan heb ik het niet eens over voor de hand liggende fatsoensnormen.
- Inmiddels had ik besloten mij - zonder mij dus te kunnen voorbereiden - te doen ondervragen, in aanwezigheid van mijn accountants, gedurende een tweetal sessies (26/1, 28/1) van in totaal ongeveer 5 uur, over een menigte aan detailvragen, die in de tijd soms ver terug lagen. Conform de afspraken heb ik - naar beste vermogen en herinnering - geantwoord - met de toezegging dat ter plekke niet beantwoorde vragen daarna aan mijn accountants te hand te stellen, inclusief de door KPMG te overhandigen bescheiden. In de daarop volgende dagen is - voor zover de tijd dat toeliet - gewerkt aan de antwoorden19. Omdat toen al wel erg duidelijk werd dat er geen enkele belangstelling bestond voor de beleidskaders, -stukken en -documenten die ten grondslag zouden liggen aan bepaalde activiteiten c.q. uitgaven (de zgn. functionaliteit), is in de beantwoording van PWC getracht die kaders wel aan te reiken, dan wel de zoekrichting aan te geven waar die (beleids-) documenten gevonden zouden kunnen worden. Daar is - naar later zou blijken - niets mee gedaan. Dat betekent dat - tot op de dag van vandaag - het grootste deel van dat werk nog moet beginnen. Vaststaat dat - bij een adequate archivering - deze stukken zonder enige twijfel boven water zijn te halen. Ik zie dan nog maar even af - waarover later uitvoeriger - van de al eerder genoemde beleidsstukken van directeuren van gemeentelijke diensten, al maken zij dit majeure falen in al zijn schrilheid duidelijk.
- Intussen ligt op 25 februari een concept-rapportage van KPMG voor, die voor veel correspondentie en commotie zorg draagt (bepaald ook bij vele andere bestuurders), omdat daaruit een aantal ernstige conclusies moet worden getrokken.
- Door de hele concept-rapportage heen wemelt het - bladzijde voor bladzijde (bij bestuurders) - van de kwalificatie niet rechtmatig, waaruit de eenzijdige, eendimensionale en partijdige invalshoek blijkt waarmee men te werk is gegaan. De politici (COR) hebben hierop kennelijk - tot op dat moment - geen enkele invloed, c.q. hebben het zo gewild, maar zijn in ieder geval voluit (mede)verantwoordelijk. De evidentie dat het om méér moet gaan dan boekhoudkundig accountantsonderzoek, is kennelijk niet doorgedrongen. Ernstig is ook dat een definitie van niet-rechtmatig wordt gehanteerd die zo bijzonder is, dat zij geen grond vindt in de daarvoor toepasselijke regelgeving20. Hiermee is (de kwaliteit van de) professionaliteit van KPMG in het geding gekomen.
- In brieven vanuit de advocatuur moet worden duidelijk gemaakt dat handhaving van gemelde kwalificatie rechtens niet houdbaar is en tot ernstige gevolgen aanleiding zal geven.21
- In minder dan een week - tussen 2 en 7 maart - wordt het leerstuk van de niet-rechtmatigheid door KPMG ten grave gedragen. Over professionaliteit gesproken! Onder de dreiging van op voorhand te verliezen rechtsgedingen - en de daarmee verband houdende omvangrijke schadeclaims - wordt door de top van KPMG - zo weet ik - ingegrepen ('zij zijn tot de orde geroepen') in het Rotterdamse team. Dit verklaart ook - zo valt achteraf (na publicatie op 17/2) te reconstrueren - de noodzaak van een snelle paradigma-wisseling: van niet-rechtmatig naar (vraagtekens bij) de functionaliteit. En omdat de focus niet op het onderzoek naar de functionaliteit was gericht - voor een dergelijk onderzoek zijn accountants immers ook niet toegerust; daarvoor zijn andere deskundigheden (bestuursrecht, bestuurskunde, economie) nodig, waarin niet is voorzien door de COR - ontstaan hierover vlak voor en tijdens de Raadsvergadering van 23/3 grote moeilijkheden, waarover later.
- De COR en KPMG suggereren in hun rapportage dat er voluit ruimte is gegeven voor het beginsel van hoor- en wederhoor. Dit is een opvatting die strijdig is met de feiten. zoals daar zijn:
- a. geen(tijdige) toegang tot het (volledige) materiaal dat op de betrokken bestuurder(s)van toepassing is;
- b. de daarnaast wel heel korte - en op zéér korte termijn eenzijdig aangekondigde - tijd die er voor de wél door de COR/KPMG aangereikte stukken beschikbaar was.
- c. de nauwelijks aanwezige bereidheid om - vanuit beginselen van behoorlijk bestuur en goede trouw - recht te doen aan de door mij terzake uitgedragen opmerkingen, overwegingen en feiten, zoals die in de gesprekken naar voren zijn gebracht en aanvullend in de PWC-rapportages zijn terug te vinden. Aanstonds zo leert ook de ervaring van andere bestuurders - verspreidde men de geur dat men in de persoon van bestuurders met verdachten te maken had, die confronterend tegemoet moesten worden getreden. Opvallend is ook dat de politici, d.w.z. de leden van de COR, de verhoren overlaten aan de accountants, een enkele tussenopmerking daargelaten.
- De dag van en de dagen na de publicatie van de COR en KPMG rapportage (17 maart) - ik was inmiddels afgetreden en op vakantie - ontstaat er niet alleen opnieuw veel publiciteit, maar ook veel onvrede bij ex-bestuurders en - naar ik heb begrepen - zittende wethouders, omdat veel van wat eerder is ingebracht bij COR/KPMG - het verhaal wordt eentonig - niet of nauwelijks in de eindrapportage is terug te vinden. Daarbij valt op de aanzienlijke discrepantie - in toonzetting en gebruikte bewoordingen - tussen het veel voorzichtiger politieke oordeel van de COR en dat van KPMG. Dat neemt niet weg dat, naar mijn verwachting, zal blijken dat bij een gedegen onderzoek - waarvoor ik hier een pleidooi houd - ook veel conclusies van de COR, naar de feiten én politiek-bestuurlijk en bestuursrechtelijk beoordeeld, niet houdbaar zullen zijn.
Terug naar de commotie rond het rapport. De (ex-) bestuurders komen in dat weekend in het geweer - via brieven aan de Gemeenteraad (die op 23/3 over het Rapport vergadert) en ongetwijfeld contacten met gemeentelijke diensten - om zich te weer te stellen tegen de onjuiste, c.q. onvolledige weergave van hun activiteiten. Inmiddels heeft een aantal topambtenaren - op dinsdag 21 maart, zo is mij gemeld - belet gevraagd bij de Burgemeester. Naast hun eigen verwondering en verontwaardiging over de gebrekkige, dan wel ontbrekende rapportage - voor hen ook een ethisch dilemma van de eerste orde - dringen zij er op aan alsnog de belangrijke aanvullende rapportage (die inmiddels, op de meest korte termijn, is gemaakt c.q. in voorbereiding is, naar de gemeenteraad te sturen. Dit verzoek wordt gehonoreerd en leidt er toe dat alsnog - op 22 maart! - kilo's materiaal naar de gemeenteraad wordt gezonden. De directeuren merken op dat - gezien de wel erg korte tijd die beschikbaar was - het materiaal zeker niet volledig is, dus aangevuld kan en moet worden, en ook overigens de informatie soms (te) summier is.
- Ondanks het feit dat in een (tweetal) aanvullende rapportage(s) van de COR en KPMG tientallen reizen - en ook nog wat ander 'ongemak' - alsnog functioneel moeten worden verklaard, worden de inmiddels betrokken stellingen niet verlaten. Het is derhalve een gotspe om te moeten lezen dat zowel de COR als KPMG - terwijl hun rapportage voor een groot deel onderuit wordt gehaald - meent dat er aan de conclusies niet getornd hoeft te worden. De blik op oneindig, de vreugde van het 'succes' en de eenheid mocht immers niet op het laatste moment worden verstoord. De werkwijze die eenmaal is gekozen, en die inmiddels al enkele miljoenen accountantskosten had veroorzaakt - mocht hoe dan ook niet betwist worden. De directeuren tonen immers met materiaal glashard en glashelder aan dat de COR het gat dat door de paradigma-wisseling van niet-rechtmatig naar functionaliteit ontstond niet op zo'n korte termijn (dus nog vóór het Raadsdebat) meer kon worden gedicht. Intussen worden de ex-bestuurders en ambtelijke medewerkers - zowel in de stukken van de COR, van KPMG als in het Raadsdebat harde verwijten gemaakt dat zij nu pas met stukken zijn gekomen. Er vallen woorden als: 'samenzwering tussen ex-bestuurders en directeuren van diensten'; 'obstructie' door ambtenaren en minachting van de raad en de commissie (COR). Dit muisje zal nog een staartje krijgen, omdat de Raad - onder dreiging van een motie - het College de toezegging ontlokt met de betreffende topambtenaren een hartig woordje te wisselen.
- Dat gebeurt op 11 april. En inderdaad - zo is mij uit dat overleg geworden - het gaat er hard aan toe, maar dan wel de andere kant uit. Het college neemt - met een voorschot op een discussie in de commissie ABZ, eventueel de Gemeenteraad - de gebezigde beschuldigingen (zware termen) terug. Erkend wordt in dat gesprek dat de directeuren geen onderzoeksplicht hadden, anders dan na een vraag van de COR. Niet zonder reden - zie het voorafgaande -wordt het materiaal waarover zo veel commotie ontstond nu weer gebagatelliseerd in zijn betekenis! Intussen wordt opnieuw de absurde stelling betrokken dat de (ex-) bestuurders wél een onderzoeksplicht hebben. En dat het toch uiteindelijk gaat - zo zegt men weer in die kleine kring - om de rechtmatigheid van de uitgaven (vlg. ook brief aan ABZ). In die brief aan de commissie ABZ probeert men - in zalvende en bezwerende bewoordingen - het conflict toe te dekken, c.q. te begraven22. Met zinsneden als dat 'de kous af is'; een streep zetten onder deze kwestie en de zaak 'als afgedaan' beschouwen, wenst men de gelederen te sluiten en de doofput van een onbeweeglijk deksel te voorzien. Ik begrijp dat tegen de achtergrond van wat - ondanks de fictie van de beleden openheid en openbaarheid - allemaal verscholen is gebleven. Een zittende wethouder stelde onlangs dat deze crisis met de ambtelijke top snel moest worden bezworen omdat 'de stad op de rand van een bestuurlijke chaos verkeert'.
- Na grondige lezing van de stukken - en niet herhalend wat ik al over de werkwijze van de COR/KPMG heb gezegd - kom ik, aanvullend, nog tot de volgende methodische methodologische bedenkingen over voormelde rapportage.
- Ik betwist dat de herhaaldelijk voorkomende opmerkingen dat men geen stukken heeft kunnen vinden om de functionaliteit, c.q. legitimiteit van bepaalde activiteiten / handelingen uitgaven vast te stellen, juist is. En overigens: waar dat in een enkel geval wel het geval zou zijn, is daarmee niet automatisch vastgesteld dat er sprake is van niet-functionaliteit. Maar: onder het beding van een goede archivering, zijn activiteiten altijd terug te vinden in schriftelijke documenten. Van reizen wordt bijv. altijd in enigerlei legitiem kader mededeling gedaan, c.q. instemming gevraagd. Met voldoende bestuurskundige en bestuursrechtelijke speurzin en de inzet van enige mankracht is e.e.a. op betrekkelijk korte termijn precies te achterhalen. Waarom ik voorts - naast deze opvallende leemten in de aanpak van COR/KPMG - twijfel aan de precisie van hun aanpak en dus de bevinding, is de ervaring met enkele casusposities waarbij de stukken (inclusief 'de bonnetjes') bij enige bestudering direct uitsluitsel hadden kunnen geven, waarbij dan overigens een verdachtmakende vraagstelling (en rapportage) achterwege had kunnen blijven23.
- Er wordt géén verslag gedaan, c.q. een inventarisatie gegeven van de gesprekken die -afgezien van de (ex-) bestuurders en de (ex-) gemeentesecretaris - met andere geïnterviewden zijn gehouden24. Wie hebben zich gemeld? Wie zijn genoemd? Wie zijn ontvangen, c.q. uitgenodigd, en wie niet en waarom? Misschien nog zonder namen te geven: wat was hun positie, 'wel of geen ambtenaar? Hoe lang is met hen gesproken, wat waren - eventueel geanonimiseerd - de belangrijkste bevindingen? En zijn er nog andere bronnen die vermelding verdienen? Gelet op de ongewone aanpak (27.000 brieven), dient hierover zeker solide en eerlijke verantwoording te worden afgelegd. Deze is nu - op een ontoelaatbare wijze - uiterst gebrekkig en onvolledig.
- Er is een niet te verdedigen selectieve openbaarheid toegepast. Met allerlei mensen -waaronder het meest relevant, naar ik aanneem: de bestuurders - is gesproken. Waarom uit deze gesprekken met de (ex-) bestuurders, die immers benaderd zijn vanuit een eerdere verantwoordelijkheid in een openbaar ambt, wel selectief informatie aan de openbaarheid wordt prijs gegeven door de COR/KPMG rapportage en niet het gehele, nota bene door de (meeste) gesprekspartners goedgekeurde, gespreksverslag wordt gepubliceerd, is niet te billijken Juist wanneer de verslagen door betrokkenen zijn goedgekeurd zie ik niet in waarom (niet alsnog) tot integrale publicatie ervan kan worden overgegaan. Daardoor ontstaat immers een volledig beeld van het gewisselde tussen COR/KPMG en de geïnterviewde bestuurder(s). Ook wordt de context van (de inhoud van) het gesprek duidelijker. Wat is de status van de opmerkingen? De verslagen maken deel uit van de werkdossiers van KPMG! Wie is eigenlijk eigenaar? En waarom zijn de bandopnames van de gesprekken die de (letterlijke) grondslag vormden voor de verslagen 'vernietigd' (sic!)25. Waarom horen die banden dan niet tot de werkdossiers van KPMG? Ik heb er drie en zij zijn zo 'klein' dat er geen kostbare bewaarruimte voor nodig is. Conclusie: alsnog openbaarheid voor het verkrijgen van een preciezer en vollediger beeld van de werkwijze en de inhoud.
- Eerlijke en zo volledig mogelijke verslaglegging houdt ook in dat gewag wordt gemaakt van de correspondentie met de ex-bestuurders die tijdens het proces is gewisseld. Gelet op het belang van het onderzoek en de belangen van de personen die in het geding zijn, had het minimaal van respect en hoffelijkheid getuigd wanneer de belangrijkste punten van discussie, van verschil in inzicht en opvatting op enigerlei wijze voluit in de COR/KPMG rapportage tot uitdrukking waren gekomen.
De inzichten en bezwaren die zijn gewisseld, zo blijkt o.m. uit de correspondentie, waren niet van een aard dat daaraan gemakkelijk kon en moest worden voorbijgegaan. Ook hier is van belang - voor nader onderzoek - de betreffende (volledige) correspondentie de kans te geven het licht van de openbaarheid te aanschouwen. Ik herhaal: het betrof hier een onderzoek naar de gedragingen van mensen die met een openbaar ambt waren/zijn bekleed. En daarbij past - de te motiveren uitzonderingen daargelaten - het beginsel van de openbaarheid. In diezelfde openbaarheid moet ik mij nu verdedigen op grond van een eenzijdige, zéér onvolledige benadering, met de daarbij opgetreden buitengewone negatieve beeldvorming. Ik merk tenslotte op dat uw ambtsvoorganger, verantwoordelijk voor dit dossier, door het toezenden van afschriften van opgemelde correspondentie (soms ook direct aan hem gerichte correspondentie) betreffende de zorgen over de aard en kwaliteit van de werkwijze van de COR/KPMG - tijdens het proces - naar vermogen op de hoogte is gesteld, uiteraard nog afgezien van zijn eigen bevoegdheid om zich op de hoogte te (laten) stellen.
Na enige weken van reflectie, na een hernieuwde mobilisatie van het geheugen, een zoektocht - zij het bescheiden - naar stukken en de bestudering van de COR/KPMG rapportage en de - na publicatie van genoemd rapport aangedragen - macht aan nieuwe gegevens van topambtenaren en bestuurders, kom ik tot de volgende bevindingen. Daarbij past de kanttekening - om redenen die al zijn aangegeven (o.a. mankracht) - dat hier van volledigheid in de verste verte geen sprake kan zijn. De voorbeelden zijn slechts genoemd om duidelijk te maken - soms zelfs binnen de beperkte invalshoek van het COR-rapport - hoe onzorgvuldig, hoe weinig precies en, gelet op de belangen die in het geding zijn/waren, gewetensvol de COR te werk is gegaan. En zij sluiten aan, c.q. zijn aanvullend op 27 bladzijden rapportage die namens mij door PricewaterhouseCoopers is ingebracht.
Op het punt van de reizen - waarvoor een bijna exotische belangstelling aan de dag wordt gelegd alsof het het bestuur van een 'achthaven betreft - merkt het Hoofd Externe Betrekkingen - die jarenlang mijn externe betrekkingen heeft gevolgd en begeleid - het volgende op26: 'Veel vragen hadden mijns inziens al eerder van antwoord kunnen zijn voorzien. Echter voor de reizen als bedoeld (een enkel onderdeel uitgezonderd) heeft niemand mij iets gevraagd en ben ik ook niet bevraagd door de Commissie c.q. KPMG. De meest bekritiseerde reizen waren mij dus pas na het uitkomen van het rapport bekend (mijn onderstreping, BP). Nu moet alle informatie met stoom en kokend water worden opgediept. Dat geeft geen garantie van relatieve volledigheid. Mijn data-bestand heb ik bijvoorbeeld niet kunnen raadplegen' ( ... ). Overigens wordt in het rapport van KPMG enige malen gerefereerd naar declaraties van medewerk(st)ers. Voor zover dat mij zou betreffen teken ik aan dat ik niet in de gelegenheid ben gesteld de suggesties voor de volledigheid te verifiëren. Pas na publicatie van het rapport kwamen zij mij onder ogen'. (mijn onderstreping BP)
Meer in het algemeen merkt het juridisch geschoolde, uiterst zorgvuldige Hoofd Externe Betrekkingen op over het kader waarin besluitvorming over reizen plaatsvond: 'zo er al sprake zou zijn van de verplichting (...) reizen onderwerp van melding / besluitvorming te laten zijn, er meer en andere mogelijkheden zijn dan een agendapost'. M.a.w. het referentiekader dat KPMG aanreikt (blz. 215-218) is 'minder duidelijk door de persoonsgerichte teksten doen veronderstellen'.
Het is onthullend voor de kwaliteit en precisie van het onderzoek - en dus ontluisterend voor COR/KPMG - om deze notitie, die nog geenszins volledig is, in haar geheel op te nemen. Ik vermeld hier slechts dat binnen enkele dagen 23 (!) reizen alsnog zijn geïdentificeerd, m.a.w. functioneel zijn (als accountants dat oordeel al toekomt). En van de resterende reizen zou het - bij cm- onderzoek - niet moeili . k zijn de functionaliteit alsnog aan te geven. Ik moge in dit verband ook verwijzen naar de informatie van de Directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf27, die ongetwijfeld meer - en daarnaar gevraagd - uit zijn dossiers kan lichten. En daarover wordt dus in de rapportage bladzijden lang twijfel gezaaid (kortheidshalve verwijs ik naar blz. 143-152; blz. 155-162).
Na publicatie van het (gedrukte!) rapport van de COR komt een stroom van reacties (stukken en brieven) binnen van (ex-) wethouders en topambtenaren, die een ontluisterend beeld geven van de zorgvuldigheid van de werkwijze van de COR/KPMG. Inmiddels hadden Burgemeester en wethouders zich al op juichende toon achter het rapport geschaard, waaronder een enkele zittende wethouder die zelf, ongeveer tezelfdertijd, zijn beklag doet28. Al deze nagekomen stukken vermochten overigens geen wijziging te brengen in het desastreuze beeld dat inmiddels rond mijn persoon - maar ook op dat van betrokken (ex) wethouders - was neergezet op het punt van bestuurlijk gedrag. Voor die stukken was in en buiten Rotterdam - vanwege de inmiddels ontstane hype - nauwelijks meer belangstelling. Het zou goed zijn de brieven hier integraal over te nemen, maar ik moet mij beperken tot een selectie. De genoemde wethouders en directeuren bestrijken allen de beleidsterreinen, die relatief veel externe (buitenlandse) contacten met zich meebrengen. Het is daarom dat deze
wethouders vooral in beeld zijn. Zoals bekend, ging vooral de belangstelling uit naar externe contacten.
De Directeur Gemeentewerken, ir. C. de Wijs, op 21 maart: 'met razende spoed informatie opdreggen (mij werd na het verschijnen in het COR rapport pas duidelijk welke informatie ontbrak) kent zijn beperkingen. Of ik compleet ben is de vraag (misschien is er meer?), liever had ik tijdens het COR onderzoek meer tijd hiervoor gehad'29.
De Directeur Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR), dr. J.C.G. Stam, schrijft op 22 maart: 'Aangezien ons geen nadere vragen hebben bereikt, zijn wij ervan uitgegaan dat de beantwoording afdoende was'. Waarna in het COR-rapport reizen opduiken waar het OBR snel en met het grootste gemak op had kunnen antwoorden, waaronder mijn participatie - in mijn hoedanigheid als Burgemeester en President van Eurocities - aan congressen, zoals bijv. dat van de Labour Party in Scarborough (febr. 1998)30 en het congres in Finland (febr. 1997).
De Directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf (GHR), mr. W.K. Scholten, verbaast zich erover, zo schrijft hij op 21 maart, dat de COR - met vraagtekens - rapporteert over reizen waarbij het GHR betrokken is geweest, en waarover geen informatie is verzocht, 'hebben ons geen nadere vragen bereikt'31. Wel is er op 1 maart(!) één (!) gerichte vraag gesteld aan de Afdeling Post- en Archiefzaken (!) van het Havenbedrijf, waarop men overigens nog diezelfde middag(!) dient te reageren. Deze informatie wordt dan alsnog gegeven, o.a. ook over door mij gemaakte promotie- en handelsreizen, die voor de volgende dag (22 maart) in het vooruitzicht worden gesteld. Overtuigend wordt aangegeven - zoals nog even later mondeling is bevestigd door de Directeur GHR - de noodzaak van bijv. de geheime missie van mijn vrouw en mij naar Kopenhagen, waarbij het samenvallen met mijn verjaardag (opnieuw!) door de COR als een bijzondere verdachtmakende omstandigheid wordt gezien.
Wethouder Van den Muijsenberg, in functie, merkt in zijn brief van 21 maart op dat hij KPMG, naast zijn mondelinge toelichting(en) tijdens de gesprekken, tijdig op het spoor heeft gezet (contactpersonen met naam en toenaam) waar de nadere informatie moet worden gevonden (gemeentelijke diensten, stadhuis)32. KPMG gaf nog op 21 maart aan dat 'navraag is gedaan', maar 'navraag bij door mij genoemde (ambtelijke) contactpersonen, mij leert, dat KPMG géén contact (..) heeft opgenomen'. En hij vervolgt: 'Na summier onderzoek vandaag door mij, blijkt ook dat ten stadhuize de door KPMG gewenste informatie aangetroffen had kunnen worden'. Door deze werkwijze wordt, aldus de zittende wethouder, 'mijn integriteit in twijfel getrokken ( ... ) - onterecht onderwerp van publieke discussie is geworden'. Maar dat is nog niet genoeg. Nadat de wethouder zélf maar het materiaal heeft verzameld, weet KPMG het te presteren om - in een (eerste) aanvullende rapportage - van de 6 reizen, inmiddels gedocumenteerd, er maar op 4 te reageren33.
De heer drs. R. den Dunnen, jaren wethouder Haven (1982 - 1990), nu Secretaris Generaal van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), maakt in zijn brief van 21 maart melding van 'een onvolledig en daarom vertekend beeld', spreekt over bronnen (van informatie) die 'niet aangeboord' zijn en over (formele) besluitvorming in andere kaders dan die welke tot de bagage van de COR/KPMG kunnen worden gerekend34. Ook hij heeft - als zo vele andere bestuurders -kennis gemaakt met de volstrekt niet gelegitimeerde wijze van benadering, van bejegening door de accountants van de bestuurders, c.q. andere respondenten. Het derde gesprek bestond uit kennisnemen van een onaf rapport van KPMG wat zou worden toegevoegd, aan het algemene onderzoeksrapport. In dat schriftuur zat ik opeens in de beklaagdenbank en werd er selectief geciteerd uit de eerdere gesprekken (mijn onderstreping BP) een en ander gemengd met suggesties en pseudo-objectieve naspeuringen. Ik 'mag' mij verdedigen, mits ik alsnog feiten aandraag die mijn redenering onderbouwen. Men 'zal' overwegen' passages te wijzigen'. Er is nog een vierde gesprek geweest 'in aanwezigheid van een raadsman', waarna nog eens de weinig open werkwijze van de COR wordt gehekeld. 'Mijn conclusie bij dit alles is dat de rapportage van KPMG ten dele op drijfzand berust, het beginsel van 'hoor en wederhoor' onvoldoende is toegepast en de wijze van rapporteren een vertekend en negatief beeld oplevert. De schade, die hierdoor aan mijzelf en mijn oud-collega's is toegebracht, laat zich nauwelijks herstellen'. Er dient 'publiekelijk afstand te worden genomen van de bevindingen en kwalificaties van (de bijlage bij) het rapport'.
Drs. R.M. Smit, havenwethouder van 1990 - 1996, Directeur-Generaal Openbare Orde en Veiligheid op het Ministerie van Binnenlandse Zaken (en Koninkrijksrelaties) in de periode 1996 - 1999, thans algemeen directeur van een ziekenhuis, wijst er, in zijn brief van 23 maart, op dat hij heeft ervaren dat er met informatie (bronnen) niets is gedaan, terwijl daar tijdig (18 en 24 januari) naar is verwezen. Ook hij heeft niet tijdig informatie gekregen, opdat hij zich goed kon voorbereiden. Voorts merkt hij op dat hij 'de definitieve bevinden van KPMG ( ... ) niet onder ogen (heeft) gehad'35. Terwijl in de rapportage van KPMG informatie over hem is opgenomen (gebruik creditcards) waarover hij niet is bevraagd. De COR blijkt - getuige een schrijven van de heer Smit op 21 maart 'niet de moeite heeft genomen, om in gesprekken naar voren gebrachte verklaringen te doen staven bij het Gemeentelijk Havenbedrijf (GHR) of andere betrokkenen'. Dan zouden er geen vraagtekens (gebleven) zijn bij de 'functionaliteit'. Hij stelt 'dat het brononderzoek onvolledig is geweest', waardoor binnen de gemeente wel beschikbare documenten buiten beschouwing zijn gebleven.
Ir. P.O. Vermeulen, van 1978 tot 1994 wethouder, nu lid van de Raad van Bestuur van de Bank Nederlandse Gemeenten (BNG), merkt in zijn brief van 21 maart op dat de door COR beleden zorgvuldigheid 'er helaas niet toe heeft geleid dat alle voor het onderzoek relevante bescheiden door de COR en/of KPMG zijn bestudeerd en/of boven water zijn gekomen'36. Ook schrijft hij dat 'de gemeentelijke archivering en verslaglegging lacunes vertoont, dan wel deze niet zijn geraadpleegd, dan wel bij de betrokkenen ambtenaren geen aanvraag is gedaan'. Vermeulen beklaagt zich ook over de 'gemeentelijke administratie' waar veel (financiële) bescheiden, die door hem zijn overlegd niet zijn terug te vinden, en waarover - d.w.z. 'de kwaliteit en volledigheid van de gemeentelijke administratie'- de COR/KPMG een beschouwing hadden moeten wijden.
Meerdere oud-bestuurders hebben stukken 'kunnen achterhalen waarover de gemeente zelf had moeten beschikken en vermoedelijk ook beschikt'. Want ik heb, aldus Vermeulen, 'meermalen gewezen op het risico dat de gemeentelijke archivering en administratie niet compleet zijn'.
Dr. J.M. Linthorst, wethouder van 1981 - 1994, nu interim manager, wijst er in zijn brief van 21 maart op - het verhaal wordt eentonig - dat nagelaten is 'door mij genoemde personen en/of instanties te raadplegen'37. Hij noemt dan ook enkele ambtenaren met naam en toenaam. Hij concludeert 'dat er bij de COR en KPMG sprake is geweest van ernstige onzorgvuldigheid en nalatigheid en mogelijkerwijze zelfs kwade trouw'.
Dat de COR het - na deze onttakeling door in de bestuurlijke praktijk zeer geverseerde bestuurders (en ambtenaren) - presteert om op 22 maart als reactie te schijven dat de 'in haar rapport opgenomen bevindingen en conclusies geen aanpassing behoeven'38, is een bestuurlijk schandaal van de eerste orde. Nog erger wordt het wanneer men - in het nauw gedreven - de schuld in de schoenen schuift van de (oud) wethouders en de gemeentelijke diensten. Alsof - na wat hierover in het bovenstaande al aan de orde is geweest - de onderzoeksplicht bij genoemde bestuurders en (top) ambtenaren ligt. Met droge ogen durft men nog te schrijven: 'Wij zijn onaangenaam getroffen door het feit dat (oud) wethouders en gemeentelijke diensten met aanvullende informatie zijn gekomen, nadat het onderzoek was gepresenteerd. Tijdens het onderzoek zijn de betrokkenen uitgebreid in de gelegenheid gesteld om een toelichting te geven en informatie te verstrekken. Hiermee wordt ten onrechte de suggestie gewekt dat het onderzoek van de COR en/of KPMG onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd en dat zou zijn nagelaten om bescheiden op te vragen bij Diensten en Bedrijven'. Hier wordt dus door de COR - in gewoon Nederlands gezegd - gelogen. KPMG maakt het - zo nodig en mogelijk - nog bonter door te stellen: 'Wij achten het dan ook onbegrijpelijk dat enkele (voormalige) collegeleden eerst na het verschijnen van het rapport zelf actief getracht hebben informatie te verzamelen, dan wel besloten hebben (mijn onderstreping, BP) deze informatie eerst op dat moment aan ons c.q. de COR / Gemeenteraad ter beschikking te stellen terwijl wij daar enkele maanden eerder uitdrukkelijk om verzocht hadden'39. Uit pure nood - getuige de (zuinige) commentaren bij massa's reizen die inmiddels door de accountants (!) als 'functioneel' zijn geduid - houdt men zich nog steviger en wanhopiger vast aan het wankele en ook onvolledig onderzochte bouwwerk van de 'bescheiden' en de institutionele architectuur van de besluitvorming.
Onder de rubriek diversen merk ik het volgende op, opnieuw met enkele, overigens - voor de beeldvorming en qua bewijsvoering - niet onbelangrijke voorbeelden.
- Als het niet zo ernstig zou zijn, is het te gek voor woorden dat wordt gesuggereerd, dat ik op kosten van de gemeente kledingaankopen zou hebben gedaan40, overigens niet Delft maar in Zwijndrecht. Ik beschik (gelukkig!) over een bankafschrijving van mijn privérekening d.d. 07/05/1991 waarin het betreffende bedrag f. 3.730,35 wordt afgeschreven (debet!). Dat er kennelijk een Eurocard afschrijving van veel later in de gemeentelijke administratie is terechtgekomen (en gebleven) is mij uiteraard niet bekend en nooit geworden, laat staan dat ik opdracht zou hebben gegeven tot enige uitbetaling, c.q. deze zou hebben geautoriseerd. Daarvoor is uiteraard ook geen bewijs. Dat de gemeentelijke administratie - los van ambtelijke vergissingen - hier en daar gebreken lijkt te vertonen, kan moeilijk aan mij worden toegeschreven. Als daar toch iemand op moet worden aangesproken is dat de gemeentesecretaris en de voor de Bestuursdienst (lees: stadhuis) verantwoordelijke wethouder.
Het overigens voor rekening van sommige persorganen komende beeld dat de kleding bestemd zou zijn voor mijn vrouw - met wie ik toen geen relatie had - is voor mijn vrouw uiterst onaangenaam, om het 'understatement' van het jaar te gebruiken. Alleen de mede door de COR geschapen sfeer rond dit onderzoek levert de voedingsbodem voor dit soort Indianenverhalen.
In diezelfde sfeer ligt de aantijging over een privé-creditcard van VISA. Recent onderzoek heeft mij geleerd - eigenlijk overbodig omdat ik al meer dan 10 jaar slechts één privé-rekening heb, en wel bij een bank - dat deze kaart - van welke kwalificatie hij ook wordt voorzien - zijdens en vanwege de gemeente functioneert41. Kennelijk weet de COR het ook niet zeker - maar schrijf het dan niet op! - getuige de verdachtmakende opmerking (blz. 165). 'Er lijkt sprake te zijn van een privé-creditcard van de heer Peper'. Over zorgvuldigheid gesproken!
- Van de aanstelling van prof. Albeda als algemeen adviseur was iedereen die maar enige bevoegdheid had op de hoogte42. De Gemeentesecretaris regelde de (bescheiden) betalingen. En van tijd tot tijd werd in het College op de mogelijkheid gewezen van zijn diensten, d.w.z. van zijn immense ervaring en inzichten gebruik te maken. Het geeft dus geen pas om hierover een beeld te schetsen dat hier van een smoezelige besluitvorming sprake was. Voor een alom gerespecteerde persoonlijkheid als prof. Albeda is dit ook zeer beschadigend geweest; ik ga er van uit dat het College van B&W inmiddels zijn excuses aan hem heeft aangeboden.
- Er is een aantal reizen, waarvan de COR kennelijk in de war is geraakt, die als privé-reis gelden - en uiteraard privé zijn betaald43-, maar waarbij tijdens deze reis uitgaven zijn gedaan ten laste van de gemeente. Het betrof dan één of enkele zakelijke contacten, een zakelijke missie die om redenen van tijdsbeslag en kostenbesparing (voor de gemeente Rotterdam!) tijdens een privé-reis plaatsvinden, om daarmee een aparte zakelijke gemeentelijke reis te ondervangen. Ik doel dan op de reizen naar Noorwegen (Rapport blz. 142, 150 en 160), Maleisië (blz. 149), Hongkong - Jakarta (blz. 155) en de Verenigde Staten (blz. 160).
- In al haar bespottelijkheid, maar vooral in alle ernst - gelet op de desastreuze publicitaire effecten voor mijn vrouw -, moet ik nog noemen de aanschaf van het inmiddels beruchte/beroemde Delfts Blauw bord. Ook daar had de COR - met wel héél simpel onderzoek - veel schade kunnen voorkomen. Want wat is het geval: blijkens een brief van het Tweede Kamerlid, mw. Fransisca Ravestein, van 22 maart jl. (een dag vóór het i Raadsdebat) wordt e.e.a. tot normale proporties teruggebracht44. Toen het geval mij destijds tijdens het verhoor werd voorgelegd had ik geen enkele herinnering voorhanden. Voor wie het nog niet wist: een burgemeester van een stad met een wereldhaven doet héél veel. Mevrouw Ravestein was in de tijd fractievoorzitter van D'66 in de gemeenteraad van Rotterdam, maar tevens - en daar gaat het hier om - Directeur van de Stichting (mede door de gemeente Rotterdam gefinancierd) die als doel had de Cruisevaart naar Rotterdam te bevorderen.
- Ter gelegenheid van de opening van de Cruiseterminal Rotterdam is toen het cruiseschip Mercury binnengelopen, waarbij een speciaal gemaakt Delfts Blauw bord als een passend geschenk werd gezien. Ik neem aan dat abusievelijk de bestelling voor dit inmiddels befaamde bord de ambtelijke aantekening mee krijgt (er zal wel een telefoontje tussen gezeten hebben) cruise, spreek uit: KROES, schrijf dus op Mevrouw KROES. M.a.w.: er wordt een Delfts Blauw bord besteld door en voor Mevrouw Kroes. Quat Erat Demonstrandum! Inmiddels was het leed al geschied. Over zorgvuldigheid gesproken.
- Ronduit schandalig zijn de verdachtmakingen, c.q. verdachtmakende teksten m.b.t. het Burgemeestersfonds: 'doen het vermoeden rijzen dat de heer Peper het fonds mede heeft gebruikt voor persoonlijke doeleinden' (Rapport, blz. 171). Aanvullend op wat daarover al in de PWC-rapportage45 is gezegd, gaat het - gelet op het karakter van het fonds en afgezien van erkende, niet met opzet begane slordigheden - niet aan om te suggereren dat de 'anonieme' opnamen voor in ieder geval anonieme personen ten eigen bate zouden zijn gebruikt. Als mij iets gekrenkt heeft, is het die verdachtmakende suggestie. Nochtans ben ik bereid - ook naar de gevers toe (dat heb ik al laten weten) - post voor post (mutaties) door te nemen, en waar archivering is gepleegd (brieven en waar het geheugen behulpzaam is) tot nadere identificatie over te gaan, zonder de anonimiteit van de ontvangers te belasten. Dat zal zeker niet in alle gevallen meer mogelijk zijn, tenzij mijn toenmalige medewerkers daar nog een herinnering (geheugen of aantekening) aan hebben. Wel weet ik van een aantal majeure posten van de laatste jaren naar welke personen die zijn gegaan, en waarom.
Meer in het algemeen kan worden opgemerkt dat wanneer de accountants - zoals bij bepaalde activiteiten/uitgaven herhaaldelijk wordt vastgesteld - 'de functionaliteit niet kunnen vaststellen' daarom nog niet de conclusie gerechtvaardigd is dat de functionaliteit ontbreekt, tenzij de betrokken (ex-) bestuurders alsnog die functionaliteit aantonen. Door de grove hiaten in het onderzoek, is het niet moeilijk de betreffende bescheiden wel te achterhalen.46
Gedurende de hele onderzoeksperiode van de COR is er correspondentie gevoerd, c.q. zijn bezwaren naar voren gebracht waar het gaat om het leerstuk van décharge die door opeenvolgende gemeenteraden - daarbij ondersteund door accountantsrapportages en het advies van de COR (!) - aan het College van B&W is verleend. Het is - uit een oogpunt van bestuursrechtelijke en politieke zuiverheid - geboden hiermee uiterst zorgvuldig en behoedzaam om te gaan. Van die correspondentie, en derhalve van dat leerstuk, is ook tijdens het onderzoek melding gemaakt aan uw ambtsvoorganger voor dit dossier en de Burgemeester van Rotterdam, gelet op hun verantwoordelijkheid. Daar is op een luchthartige manier aan voorbijgegaan, terwijl het hier toch een essentieel leerstuk betreft. Op dit punt is de lezing van het rapport van de COR een bijzondere ervaring47. De redenen waarom de COR meent de door opeenvolgende gemeenteraden verleende décharge te relativeren, nee zelfs terzijde te schuiven, is niet overtuigend, om het mild te zeggen. Dat staat los van de vraag of en zo ja op welke gronden eventueel het oordeel van enigerlei rechter moet worden uitgelokt. Maar de COR kan niet - met verwijzing naar het unieke karakter van het onderzoek, daaruit bestaande dat nooit eerder op een 'dergelijk detailniveau' controle heeft plaatsgehad - de eerder verleende décharges als niet relevant terzijde te schuiven. Ik wil nog wel aannemen dat het onderzoek uniek is - in zijn consequenties, in zijn niet-consequenties, in zijn werkwijze, etc., etc. - maar daarmee is niet gelegitimeerd de verleende décharge aan een willekeurige (de oriëntatie op externe betrekkingen) en verlate politieke 'herkansing' te onderwerpen, want er is niemand geweest die eerdere controles op 'dergelijk detailniveau' - van de COR, van accountants - zou hebben kunnen of willen verbieden. Dat daarvoor in het verleden kennelijk niet is gekozen, komt voor de volledige verantwoordelijkheid van de politieke organen en laat de verleende décharge ongemoeid. Trouwens, het valt op dat de bekritiseerde, zittende wethouders - voluit politiek verantwoordelijk - blijven zitten!
Daarnaast is er nog - in de onderzochte periode - mijn speciale positie als een door de Kroon benoemde burgemeester. Zowel in 1988 als in 1994 ben ik - op grondslag van een advies van de gemeenteraad, een advies van de Commissaris van de Koningin, een voorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken - door de Kroon tot tweemaal toe herbenoemd. Van mijn beleid op velerlei terreinen heb ik in die lange periode verantwoording afgelegd aan de bestuursorganen - waaronder de gemeenteraad - die daarvoor aangewezen zijn, en is mij décharge verleend. Zijn de hiervoor verantwoordelijken ex post ook niet meer bestand tegen een beoordeling op 'dergelijk detailniveau'?, en dienen zij zich daarom alsnog te verantwoorden? Het zijn deze vragen waarvoor ik uw dringende aandacht vraag.
In het al gememoreerde kamerdebat van 14 maart jl. naar aanleiding van het door mij gevraagde en verleende ontslag als Minister van BZK kon een brede meerderheid in de Tweede Kamer zich - soms om uiteenlopende reden - vinden in mijn beweegredenen. Het belang van het openbaar bestuur - dat ik met passie, overtuiging en met mijn beste krachten (en uiteraard niet zonder fouten) - heb willen dienen, gecombineerd met mijn opvatting over (politieke) verantwoordelijkheid, hebben mij doen besluiten een groot offer te brengen door af te treden. Dat de gemeente Rotterdam nu de boeken - letterlijk en figuurlijk - wil sluiten, is tegen de achtergrond van het voorafgaande wellicht begrijpelijk, maar is het openbaar bestuur in het algemeen en het gemeentebestuur van deze stad in het bijzonder onwaardig48.
Ik roep in dit verband nog eens in herinnering dat de COR al in september 1996 met het onderzoek naar de bestuurskosten is begonnen. Bijna twee jaar is er - in mijn volle aanwezigheid en verantwoordelijkheid - volop de tijd en gelegenheid geweest om ook op 'detailniveau' onderzoek en controle te verrichten. Ik had mij graag in die volle verantwoordelijkheid - zo daar n.a.v. enigerlei onderzoek, naar het oordeel van de gemeenteraad, aanleiding voor zou bestaan - ten overstaan van een democratisch forum willen verdedigen. Ik sta er, dacht ik, niet om bekend verantwoordelijkheden en het debat uit de weg te gaan. Integendeel, ik zoek het debat op basis van visie en feiten, in de overtuiging dat een vitale democratie gediend is met helderheid over keuzen, beleidsrichtingen en de daarbij horende verantwoordelijkheden. Mijn ervaring is overigens dat ook mij stevige confrontaties en kritische bejegeningen niet gespaard zijn gebleven in de lange jaren dat ik in Rotterdam verantwoordelijkheid mocht dragen. Ik heb dat - hoe moeilijk dat soms persoonlijk ook uitpakte - altijd als de essentie van een vitale democratie beschouwd. Dat het gemeentebestuur - dat voluit verantwoordelijk is voor het onderzoek, dat kennelijk pas lang na mijn aftreden als Burgemeester daadwerkelijk is gestart - het nu, via de aanvaarding van een motie op 23/3/2000, doet voorkomen dat ik schade aan de stad heb gebracht is de wereld op haar kop zetten49. Het lijkt er eerder op dat het gemeentebestuur zichzelf grote schade heeft berokkend, al probeert het, nogal doorzichtig, door het opzettelijk - en van veel politiek-morele correctheid - voorziene - uitvergroten van de grote zondebok (in mijn persoon) de aandacht van het eigen falen af te leiden.
Het werkelijke hoor en wederhoor, de echte verdediging van mijn kant kon dus niet plaatsvinden daar waar zij hoort: in de gemeenteraad. Daar kunnen slordigheden, missers -die ik ongetwijfeld ook zal hebben begaan - in een democratische discussie en beoordeling aan de orde komen. Daarom ben ik - zoals u zult begrijpen - nu uitgepraat met het gemeentebestuur van Rotterdam.
Gelet op het eerder genoemde belang van het openbaar bestuur en de door mij, vanuit datzelfde belang, genomen en gedragen verantwoordelijkheid, is het alleszins redelijk en gerechtvaardigd u te verzoeken - vanuit uw verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het openbaar bestuur, zowel inhoudelijk als procedureel (rechtstatelijkheid) - een onderzoek te bevorderen over wat zich vóór, maar vooral ook achter de schermen van het COR/KPMG-onderzoek heeft afgespeeld50. Dat daarbij - gezien de toepasselijke wetgeving - de rol van bestuursorganen die in het bijzonder dienen toe te zien op de kwaliteit van het openbaar bestuur veel aandacht dient te krijgen, is geïmpliceerd. Degelijk en deugdelijk onderzoek -wellicht te beginnen met onderzoek naar het onderzoek -, geregeerd door het verlangen naar waarheidsvinding in volle openbaarheid, is hiervoor een voorwaarde.
Waarheidsvinding vindt in mij een fervent aanhanger, publieke en politieke executie zonder vorm van proces een gepassioneerd tegenstander. Daarop doelde de heer Melkert in zijn bijdrage aan het debat op 14 maart jl. naar aanleiding de aanbieding van mijn ontslag51. Institutionele en persoonlijke lafheid - toch al niet onderbedeeld - verdient bestrijding.
Uw berichten met bijzondere belangstelling afwachtend, teken ik,
met hoogachting,
Bram Peper
P.S.
Ik zou het op prijs stellen wanneer u deze brief ter kennis wilt brengen aan ambtsdragers en politieke organen, die tot de in deze brief aangesneden materie in een (mede-) verantwoordelijkheid staan. Mag ik u daarnaast vragen - spoedshalve - de voorzitter van de Ministerraad een afschrift te doen toekomen.
1In deze brief wordt herhaaldelijk verwezen naar stukken, brieven, documenten die tijdens het onderzoek - veelal op verzoek van de COR/KPMG - als vertrouwelijk zijn bestempeld. Er zijn geen redenen deze stukken, die een (nieuw) licht kunnen werpen op de werkwijze van de CORIKPMG en de pogingen tot 'dialoog', c.q. een degelijk en deugdelijk onderzoek, niet openbaar te maken. Van selectieve openbaarheid - tenzij privacy overwegingen in het geding zijn - ben ik uiteraard geen voorstander.
terug
2D.d. 13 maart 2000, Kamerstukken 27040, nr. 1 + bijlage (brief)
terug
3Kamerstukken, TK 55-3916 e.v., 14 maart 2000
terug
4Kamerstukken, TK 16-1125 e.v., 2 november 1999; het debat van 14 maart, zie Kamerstukken TK 55-3916 e.v.
terug
5o.c. blz. 1127
terug
6Zie de brief van de COR, d.d. 1 november 1999
terug
7o.c. blz. 1127; zie overigens ook de vragenbeantwoording aan het TK-lid Kant, d.d. 29-10-1999; vanwege de bijzondere positie van de Minister van BZK, want tevens als oud-burgemeester object van gemeentelijk onderzoek, is, gehoord de Ministerraad, bij brief van 26 november 1999 aan de voorzitter van de Tweede Kamer medegedeeld dat in het vervolg de Minister van Grote Steden en Integratiebeleid de verantwoordelijkheid zal dragen voor het dossier Rotterdam. Kamerstukken, 26800 VII nr. 21.
terug
8Rapport onderzoek uitgaven bestuur 1986 - 1999, van de Commissie tot Onderzoek van de Rekening, 17 maart 2000, 279 blz. (inclusief bijlagen) te citeren als Rapport.
terug
9zie de brief van B&W Rotterdam, d.d. 29-9-1999, die hierover informatie geeft en vermeldt dat de COR al vanaf september 1996 bezig is met dit onderzoek. Rapport, o.c., blz 247-249; Buitengewoon ernstig is het volgende feit, dat mogelijk verbindingen onderhoudt met de geconstateerde fraude op het stadhuis. In de begin jaren 90 ontving ik een keurige brief van een als degelijk bekend staande restauranthouder, met o.m. de schokkende mededeling dat een met naam en toenaam genoemde medewerker de betreffende restaurateur geen klandizie meer verschafte, omdat de Burgemeester van een ander restaurant - uiteraard gratis! - zeer frequent het ontbijt kreeg aangeboden (sic!). Een en ander heb ik toen aanstonds besproken met de gemeentesecretaris en hem tot ernstig onderzoek gemaand (door zelf contact op te nemen met genoemde personen), waarover hij n-áj daarna zou rapporteren. Dat is, zo is mij door de gemeentesecretaris medegedeeld, 'doeltreffend aangepakt'. Toen ik in de herfst van 1999 (!) de brief vroeg, die ik destijds in handen had gesteld van diezelfde gemeentesecretaris, was deze niet meer te vinden! Over deze casus is materiaal beschikbaar. Bijv. een brief van desbetreffende restaurateur van 6 oktober 1999, waarin hij aan het voorval refereert, en stelt nooit wat van de gemeentesecretaris te hebben gehoord, en daarbij gevoegde correspondentie van 6-12-1994, 6-2-1995, 5-9-1995. Overigens ben ik op mijn zoektocht bij toeval gestoten op een geval, die het vermoeden van op zijn minst merkwaardig boekhouden voedt.
terug
10Dat bedoelt een 'verdere uitwerking' (!) te geven aan de opdracht van september 1996
terug
11Rapport, o.c. blz. 275/276
terug
12Al in de herfst van 1999 gaan er - zo is mij bekend - brieven uit van oud-wethouder, dr. J.M. Linthorst, waarin hij de verantwoordelijken wijst op de handel- en werkwijze van de COR. Zie bijv. brief Linthorst aan de COR, d.d. 14-11 - 1999; mijn brief d.d. 16-11-1999; brief Linthorst aan de Burgemeester, d.d. 31-10-1999.
terug
13Zie hierover mijn brief aan de COR van 1-1-2000; mijn brief van 8-1-2000, waarin ik vraag om vragen/indicaties van de onderwerpen van een nader gepland gesprek op 14-1-2000; en het (weiger) antwoord van de COR d.d. 12-1 -2000
terug
14Brief d.d. 1-1-2000
terug
15Zie hiervoor mijn brief d.d. 16-1-2000 - o.a. in afschrift aan Minister Van Boxtel -; brief COR d.d. 18-1-2000; brief Peper aan COR d.d. 21-1-2000; zie ook brief mr. Mentink d.d. 24-1-2000. Overigens laat de heer Linthorst in een brief aan Minister Van Boxtel weten welke bezwaren hij heeft tegen de werkwijze van het onderzoek (brief d.d. 25-1-2000).
terug
16Zie fax in het handschrift van de gemeentesecretaris.
terug
17PWC d.d. 20-1-2000
terug
18Brief d.d. 21-1-2000
terug
19Zie PWC rapportage, waarin aanwijzingen staan waar documenten te vinden zijn
terug
20Hierover - d.z.w. het rechtmatigheidsbegrip - heb ik een verhelderende notitie ter beschikking. PWC d.d. 19-2--2000
terug
21Zie de principiële en uitvoerige brief van mr. J. Mentink, d.d. 2-3-2000. Het is mij bekend dat er brieven met een soortgelijke inhoud aan de COR zijn gestuurd. De brief van Mentink wordt - inmiddels goed gebruik - in afschrift gestuurd aan Minister Van Boxtel en de Burgemeester en deze keer ook aan de Raad van Bestuur van KPMG.
terug
22Zie brief B&W, d.d. 28-4-2000
terug
23Ik noem maar twee voorbeelden uit de vele. Tijdens het interview werd mij bijv. gevraagd waarom ik - na een bezoek aan Helsinki (Finland) - in Zweden was geweest. De bijgevoegde stukken geven snel uitsluitsel. Ik moest overstappen in Stockholm (overstaptijd 1 uur en 10 minuten!) ; 'Waarom was u maar liefst 4 dagen in Bonaire'. Antwoord: als onderdeel van een delegatiereis naar een aantal landen (zie reisverslag) kwam ik op dag 1 om 22.40 uur (!) aan, dag 2 en 3 bracht ik door met bezoeken en besprekingen op Bonaire, en op dag 4 werd doorgereisd naar een andere bestemming. Zo komt men - bij een bepaalde manier van tellen (verdachtmaken) - aan 4 dagen.
terug
24Rapport, blz. 15.
terug
25Rapport, blz. 15.
terug
26Zie zijn notitie d.d. 22-3-2000, Raadsstuk 2000, nr. 226, 6 bladzijden gecondenseerde informatie.
terug
27Zie zijn brief d.d. 22-3-2000; zie ook de brief d.d. 3-8-1992 van de Rotterdam Representative in Australië, H. Nieuwland, over mijn in Australië verrichte activiteiten, op verzoek van het Havenbedrijf. De heer Nieuwland zou hierover nog meer informatie kunnen geven. Gelet op de valse beschuldiging hierover, verwijs ik naar een brief van de heer Nieuwland, d.d. 28-2-2000 (zie ook het Rapport blz. 151/152). Trouwens, ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken is bevraagd over mijn reisactiviteiten. Zie hiervoor de dossiers, mij aangeboden bij brief, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan mr. P.J. Stolk, ambtenaar bij BZK, d.d. 4-4-2000.
terug
28Zie B&W reactie aan de gemeenteraad, d.d. 21-3-2000
terug
29Zie zijn brief d.d. 21-3-2000, Raadsstuk 2000, nr. 220
terug
30Zoals bekend kon zijn, was - naast op het stadhuis - veel informatie over mijn contacten met steden in het buitenland, opgeslagen bij het OBR, omdat daar de eenheid zat (Eurocrew) die mij ondersteuning verleende, bijv. als deelnemer aan, en - voor een bepaalde periode (1996 - 1998), President van Eurocities.
terug
31Zie brief mr. W.K. Scholten, d.d. 21-3-2000
terug
32Zie zijn brief van 5 bladzijden, Raadsstuk 2000, nr. 222
terug
33Zie Raadsstuk 2000, nr. 230; inmiddels is er een brief binnengekomen van de voorzitter van het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering, mr. F. Korthals Altes, die informatie aandraagt over een reis van de heer Van den Muijsenberg om deze van een functionele context te voorzien. Brief d.d. 22-3-2000, Raadsstuk 2000, nr. 234. De wethouder beklaagt zich nog in een brief van 23 maart 2000 aan de COR dat twee reizen (opnieuw) door KPMG zijn vergeten (Raadsstuk 2000, nr. 23 1) KPMG moet in een wat zuur getinte tweede (!) aanvullende rapportage d.d. 23-3-2000 toegeven dat ook deze reizen functioneel zijn.
terug
34Raadsstuk 2000, nr. 212
terug
35Raadsstuk 2000, nr, 213 (brief van 21-3-2000) en nr. 233 (brieven d.d. 23-3-2000, en een brief d.d. 19-2-2000, waarin zijn bezwaren naar voren zijn gebracht.
terug
36Raadsstuk 2000, nr. 210
terug
37Raadsstuk 2000, nr. 225. Daarin is ook opgenomen de brief van Linthorst d.d. 1-3-2000, waarin hij geargumenteerd op de concept-rapportage van KPMG reageert, waarmee, zoals inmiddels gebruikelijk, weinig of niets wordt gedaan in de definitieve rapportage van 15/17 maart 2000.
terug
38Zie Raadsstuk 2000, nr. 230, blz. 1 en 2
terug
39o.c. blz, 3 van de Aanvullende rapportage. Ik roep hier nog maar in herinnering mijn wederwaardigheden met de medio januari door de Burgemeester aangeboden 'helpdesk', die aanstonds weer gesloten werd.
terug
40Rapport, blz. 165
terug
41Ik beschik over de bewijzen dat het hier geen privé-rekening betrof, gelet alleen al op de ambtelijke ondertekening. Zie bijv. brief Hoofd Financiën Bestuursdienst, d.d. 2-9-1998
terug
42Rapport, blz. 139
terug
43Zoals de uitgaven van de enkele keer dat kinderen in het geding waren door mij zelf, apart zijn afgerekend, Dat de gemeentelijke administratie daarover andere geluiden afgeeft, zou mogelijk ook kunnen liggen aan die administratie, over de kwaliteit waarover meerdere bestuurders opmerkingen hebben gemaakt. Dit geeft mij aanleiding tot nog een tweetal opmerkingen. In de eerste plaats merk ik op dat ik voor eigen rekening een vermogen heb uitgegeven aan verteringen, kleine attenties e.d. voor (deels) functionele zaken, waarvoor de ambtstoelage (die daarvoor - mede - is bedoeld) volstrekt ontoereikend is. Die ambtstoelage bedraagt - door de lange jaren heen - tussen 600 en 700 gulden per maand. Tenslotte: het ontbreken van de bonnetjes. Dit fenomeen is wijd verspreid, en de beschikbaarheid van bonnetjes heeft zonder twijfel een bureaucratische meerwaarde. De credit-card afschrijving geeft echter op zich zelf voldoende duidelijkheid over de aard van de besteding, plaats en tijd. Voor wat die verspreiding over andere bestuurders betreft, verwijs ik naar het rapport (blz. 37, 38, 109, 113, 134, 185, 190, 191, 195). Overigens hoorde ik van enkele van mijn (toenmalige) collega-bewindslieden - ik heb geen systematisch onderzoek gedaan! - dat ook zij volstonden - bonloos, wel te verstaan - met de wetenschap dat de credit-card afschrijving een voldoende registratie is. Er zijn ten deze overigens grote verschillen per departement.
terug
44De brief van mevrouw Ravestein - d.d. 22 maart 2000 - is gericht aan de Burgemeester. Zij schrijft: 'Op 5 september 1997 heeft Burgemeester Peper de opening verricht van de Cruise Terminal Rotterdam. Om deze gebeurtenis luister bij te zetten was daarbij het cruiseschip Mercury in Rotterdam. ( ... ) Bij de openingsplechtigheid heeft de heer Peper een Delfts Blauw bord, speciaal voor die gelegenheid gemaakt, overhandigd ( ... ).'. Zij kan zich dit uiteraard - gelet op haar functie - nog herinneren 'en ben ik zelf in het bezit van foto's van deze gebeurtenis'. Zo ziet men maar, alles wat een Burgemeester doet, wordt op een gevoelige plaat vastgelegd!
terug
45PWC, blz. 5/6; zie ook de notitie over dit Fonds d.d. 22-3-2000 van de directeur ABZ van de gemeente Rotterdam, Raadsstuk 2000, nr. 228
terug
46Zo maar weer een ander voorbeeld. De documentering van het Eurocities-congres (1989) - en de gemeentelijke participatie - moet vanwege het openbare karakter niet moeilijk zijn terug te vinden in de gemeentelijke archieven. Ik ontving een brief van prof. Van der Berg (EUR) met stukken hierover. Zie brief d.d. 5-10-1989, inclusief het programma.
terug
47Blz. 24-26; overigens heb ik - bij brief van mr. Mentink d.d. 20 maart 2000, dus vóór de Raadsvergadering - de Gemeenteraad uitgenodigd, 'de rechter een uitspraak te laten doen over de rechtmatigheid van een aantal uitgaven en/of uitgaven, die een privé-karakter hadden, terug te vorderen in een civiele procedure', omdat hem onvoldoende gelegenheid is geboden 'zich te verweren tegen ernstige aantijgingen', en hem (Peper) - 'eindelijk - de gelegenheid biedt zich in een onpartijdige omgeving te verantwoorden'.
terug
48Zie de brief van B&W, d.d. 28-4-2000, n.a.v. het overleg met de topambtenaren over de grove aantijgingen die zij hebben moeten incasseren over hun gedrag vlak voor en tijdens het Raadsdebat.
terug
49Zie de brief van Burgemeester en secretaris aan mij, d.d. 5-4-2000, en de motie, Raadsstuk 2000, nr. 236
terug
50Ik deel mee dat ik vanuit de opvatting, die ook in deze brief aan de orde is gekomen, dat de accountants ver en bestendig buiten de bedding van hun professionaliteit zijn getreden een klacht heb ingediend bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants. Zie de namens mij door mr. J. Mentink ingediende klacht, d.d. 4-5-2000.
terug
51Hij vroeg om 'een kritische bezinning op de vraag hoe voorkomen kan worden dat eenmaal lopend onderzoek op voorhand voldongen feiten en aangeklaagden met zich brengt, aan het voorkomen van een politieke correctheid die voorbijgaat aan de eisen van de omgeving waarin bestuurders hun werk moeten doen en aan het verduidelijken van de normen waaraan het functioneel handelen van individuele bestuurders moet voldoen' (o.c. TK, 55-3918).
terug
terug naar Cahier Peper
|