U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.


NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier Vrijheid voor de Papoea's

Nieuws

Brief

Documenten

Strijd voor vrijheid

Links

Een verkoold kruis voor dertien dode Papoea's

De uitroeiing van Okpoko

Aan de onzichtbare grens met Papua New Guinea overviel vorig jaar een patrouille van het Indonesische leger het Papoea-dorpje Okpoko. Dertien dorpsbewoners vonden de dood, onder wie twee oude vrouwen, drie kinderen en een baby. In de pers van Papua New Guinea verschenen berichten, maar niemand wist waan van waarheid te onderscheiden. Totdat uit het oerwoud een priester opdook, met een camera, een kaart en twintig jaar ervaring in Irian Jaya. Tegen zijn nauwkeurige reconstructie had ook een drie-sterren-generaal in Jakarta niets in te brengen. In het voetspoor van pater Kees.

Dirk Vlasblom

Na twee jaar staat hij weer voor me, Pater Kees. Sprekende ogen in een mager gezicht, omlijst door een ringbaard, een lange, tanige gestalte, afgetraind door een dieet van zoete aardappelen en mager varkensvlees, straffe dagmarsen door dichte bossen en een periodieke malaria-aanval. Kees van Dijk uit het Sterregebergte, een Franciscaan van 43 met twintig pastorale dienstjaren in de Indonesische provincie Irian Jaya, voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. Onder zijn arm draagt hij een map met kaarten, foto's en schetsen en een getypte lijst met Papoea-namen, waarvan er dertien zijn aangekruist.

Ik ontmoette Van Dijk voor het eerst in het najaar van 1991 toen hij samen met een Papoea-onderwijzer uit zijn parochie op bezoek was in Jayapura, de hoofdstad van Irian Jaya. Gebogen over de kaart van het Sterregebergte spraken we over hun ervaringen in Oksibil, een districtshoofdplaats van nog geen duizend zielen, waar Van Dijk zijn domicilie had.

Het Sterregebergte, het ontoegankelijke woongebied van zo'n vijftigduizend leden van het Ngalum-volk, vormt de oostelijke uitloper van het centrale bergland van Irian, tegen de grens met Papua New Guinea (PNG). Zeven jaar lang bereisde Pater Kees, een geboren Hollander maar sinds 1985 Indonesisch staatsburger, zijn gebied te voet, want wegen zijn er niet. Het Sterregebergte omvat drie districten: Oksibil, Kiwirok en Okbibab. Het woord 'ok', dat water of rivier betekent, komt zó vaak voor in de namen waarmee de Ngalum hun woonomgeving benoemen, dat men hen over de grens, in Papua New Guinea, Ok-people noemt.

Het Sterregebergte is al jaren operatieterrein van de Organisasi Papua Merdeka (Organisatie Vrij Papoea, OPM), die vanuit het bos met een enkel geweer uit Papua New Guinea en voornamelijk bogen en pijlen een uitzichtloze strijd voert voor een onafhankelijk West-Papoea. 'Buitengewesten' als Irian Jaya herbergen om historische redenen haarden van verzet tegen het Indonesische staatsverband. In deze periferie van het eilandenrijk achten de Strijdkrachten van de Republiek Indonesië, kortweg ABRI, 's lands stabiliteit bedreigd en maken de militairen de dienst uit. Daar is het credo van Soeharto's Nieuwe Orde - stabiliteit en ontwikkeling - versmald tot een veiligheidsdoctrine. De legermacht ter plaatse staat er de acceptatie van het Indonesische gezag juist in de weg.

Net zo min als de islamitische verzetsstrijders van Vrij Atjeh en de resterende Fretilin-strijders in Oost-Timor vormt de OPM in Irian Jaya een echte bedreiging. De licht bewapende, verspreide en vaak onderling verdeelde verzetsstrijders in de jungle zijn geen partij voor het leger. Hun betekenis is vooral psychologisch. Zij vormen het bewijs dat men zich in de bergen of het bos kan onttrekken aan het Indonesische gezag. Dit marginale verzet lijkt sterk op het Europese banditisme uit vroeger eeuwen. Het vormt geen machtsfactor, maar zijn populariteit is een barometer van onvrede met de bestaande orde. De harde aanpak van het leger werkt dan ook als een boemerang. De verzetsstrijders ondervinden meer sympathie bij de bevolking naarmate die het zwaarder te verduren heeft onder pogingen om de rebellen te isoleren. Dit is het verhaal van een bloedige overval door het leger op een Papoea-dorpje, in een vergeefse poging OPM-strijders te vinden.

De OPM-strijders kunnen het in Irian Jaya zo lang uithouden vanwege hun uitmuntende kennis van het ontoegankelijke bos- en bergland. Bovendien kunnen ze zich terugtrekken op het grondgebied van buurland Papua New Guinea. De grens, een 757 kilometer lange rechte lijn langs de 141ste breedtegraad, met een uitstulping langs de Sepikrivier, is in de negentiende eeuw getrokken door Hollanders, Engelsen en Duitsers. De grens bestaat alleen op de kaart - in het oerwoud staan geen grenspalen. De regering in Port Moresby wil grensoverschrijdingen door OPM-ers tegengaan, al was het maar om op goede voet te blijven met de grote buur Indonesië. Maar lokale bestuurders, parlementariërs en bewoners van het grensgebied in Papua New Guinea sympathiseren met de OPM. Op 11 april 1990 tekenden Indonesië en Papua New Guinea een Basisakkoord over Grensregelingen. Sindsdien hebben inheemse jagers als de Ngalum, die aan weerszijden van de grens jachtgronden hebben, recht op een pas om hen te kunnen onderscheiden van OPM-ers.

Garnizoen

Op zondag 3 oktober 1993 nam Van Dijk met een mis in de kerk van Oksibil afscheid van zijn parochianen; de orde had hem elders in Indonesië nodig. De commandant van het militaire garnizoen in Oksibil voegde een Papoea-bestuurder waarschuwend toe: “Als Pater Kees straks weg is, is er niemand meer die jullie kan beschermen”.

Eind oktober vertrok Van Dijk met de lijnvlucht van Jayapura naar Vanimo, aan de noordkust van Papua New Guinea. Hij wilde naar Kiunga, in West Sepik Province, om een bezoek te brengen aan de Ngalum uit het Sterregebergte. Zij bivakkeren er in een groot kamp met zo'n 3.800 ontheemde Papoea's uit heel Irian Jaya en zijn hun woongebied ontvlucht uit angst voor de Indonesische autoriteiten, die hen om het minste of geringste beschuldigen van OPM-connecties.

Van Dijk: “De onderminister voor Aziatische Zaken gaf me toestemming voor een bezoek aan Kiunga. Hij vroeg mij na te gaan wat de ongeveer 180 vluchtelingen uit het Sterregebergte die daar verblijven eigenlijk willen: terug naar Indonesië of in PNG een nieuw bestaan opbouwen. Ik heb ginds veel vluchtelingen uit mijn parochie ontmoet. Zij wilden niet terug naar Indonesië, in verband met verhalen over moordpartijen en andere intimidaties door soldaten. Twee dorpshoofden bleken bereid om land ter beschikking te stellen voor de 180 vluchtelingen. Ze zijn ook Ngalum, ze spreken dezelfde taal en hebben dezelfde gewoonten als mijn parochianen in Indonesië, maar hun dorpen liggen aan de veilige kant van de grens.”

Terug in Vanimo hoorde Van Dijk voor het eerst over het bloedbad. De bisschop daar had het vernomen van een catechist uit het grensgebied. Pater Kees trof in het ziekenhuis van Wewak twee gewonden aan uit Okpoko, een gehucht in de noordelijke uitlopers van het Sterregebergte, vijf kilometer ten westen van de grens met PNG. Ze zeiden het slachtoffer van een Indonesische legerpatrouille te zijn. Noak Uwopka (17), wiens hals zou zijn doorboord met een bajonet, en Robert Taplo (10), wiens vingers zouden zijn afgeschoten. De patrouille zou eind oktober hun dorp zijn binnengevallen. Pas op 25 november verschenen de eerste berichten in twee PNG-kranten: The Times en de Post-Courier. Beide dagbladen lokaliseerden “de moord op dertien dorpelingen en de verwonding van acht” in Yapsei, aan de PNG-kant van de grens, maar dit was een misverstand. De Indonesische ambassade in Port Moresby, zo meldde de Times, ontkende het verhaal. De woordvoerder, Diar Nurbintoro, had met Buitenlandse Zaken in Jakarta gebeld, maar “daar wist niemand van grensoverschrijdingen”.

Van Dijk: “Toen rees bij mij het plan om zelf poolshoogte te gaan nemen. In Yapsei, twaalf kilometer ten oosten van de grens met Indonesië, trof ik enkele vluchtelingen uit Okpoko. Eén van hen was Yoël Taplo, die zei aan de soldaten te zijn ontkomen. Zij waren de enigen die me naar Okpoko konden brengen; zelfs de immer mobiele OPM-ers in de omgeving kenden de weg niet. Later zag ik hierin een extra aanwijzing dat Okpoko geen OPM-bolwerk was.” Op 14 december, 's morgens om elf uur, begint Pater Kees, vergezeld door negen Ngalum uit Okpoko, met een houten prauw de overtocht van de brede Sepikrivier. De volgende morgen, 15 december, om een uur of zeven passeren zij de onzichtbare lijn. Als ze om acht uur bij de Oksip-rivier aankomen, weet Van Dijk dat hij in Indonesië is. Na een zware mars en de oversteek van vier rivieren, beklimt het groepje om half elf 's morgens de boomstam met inkepingen die toegang verschaft tot het begroeide plateau waar Okpoko heeft gestaan. Pater Kees besluit het gehucht, of wat daar nog van over is, te onderzoeken. Yoël Taplo en de anderen geven uitleg. Hun relaas, het onderzoek ter plaatse en de afzonderlijk ondervraagde getuigen in Yapsei en Wewak geven een nauwkeurig beeld van wat zich die nacht heeft afgespeeld.

Rotan

Die zondag, 24 oktober 1993, bracht de gemeenschap van Okpoko door op de zandbank in de rivier, tien minuten lopen van het dorp. Met hete stenen smoorden zij varkensvlees en zoete aardappelen. In de namiddag keerde iedereen huiswaarts. Om ongeveer tien uur 's avonds, toen het dorp in diepe slaap was, kwamen negen militairen van Bataljon 732, dat zijn thuisbasis heeft op het Molukse eiland Ternate, met drie Ngalum-burgerwachten (Donatus Setamanki uit Abmisibil, Yunus Biski en Yunus Taplo uit Kiwirok) het Kubugebergte af. De soldaten schenen met een zaklamp in het huis waar Yoël met vrouw en kind lag te slapen. Het vuur was uit en waarschijnlijk zagen de militairen niemand. Zij vervolgden hun weg door de kreek, richting 'longhouse', een gemeenschapswoning op palen. Die werd omsingeld. Via twee openingen kwamen twee militairen naar binnen; de twee andere openingen werden bewaakt door de rest. Yoël en zijn vrouw Yosina hoorden geschreeuw en namen met hun kind de benen.

Intussen begonnen de militairen de handen van de overige dorpsbewoners vast te binden met rotan. Toen iedereen was gebonden, werd Tobias Taplo - gebonden en wel - gevraagd om het huis aan te wijzen van Daniel Taplo, een bataljonscommandant van de OPM die al geruime tijd wordt gezocht door het Indonesische leger. Na ruim een uur lopen kwamen Tobias en vijf militairen aan bij een bivakje in het bos. Tobias vertelde de militairen - tegen beter weten in - dat dit het onderkomen was van Daniel. Op een afstand werd er gediscussiëerd over de vraag of Daniel een geweer zou hebben. Terwijl alle aandacht was gericht op het bivakje, dat heel voorzichtig werd omsingeld, zag Tobias de kans schoon om te vluchten.

In de vroege morgen van 25 oktober kwamen de vijf militairen onverrichterzake terug in Okpoko; het bivakje in het bos bleek verlaten. Intussen waren alle gebonden mensen bijeengebracht in het gezinsgedeelte van het 'longhouse'. Om acht uur in de morgen werden vier mannen - Lemis, Okbom, Noak en Pius - door militairen naar het, inmiddels verlaten, huis van Yoël aan de bosrand gebracht. De vier gebonden mannen moesten op hun rug gaan liggen. Met de bajonet op het geweer begonnen de militairen op hen in te steken. Noak werd in zijn keel gestoken, Lemis links en rechts in de nek, van Okbom en Pius werd de hals doorgesneden, wat na enkele minuten de dood tot gevolg had. Noak en Lemis bleven doodstil liggen. Toen zij uit het zicht waren verdwenen, zagen Noak en Lemis, hoewel zwaar gewond, kans om te vluchten.

De volgende mensen werden aan de rand van het ravijn gezet en doodgeschoten: Philipus Haulngap, zijn vrouw Mariana Haulngap en hun tweejarige zoontje Nopianus, Dariana Delka, de moeder van de ontsnapte Tobias, Bartimeus Taplo, de oude vrouw Hohana Taplo, de tienjarige Yunus Taplo, de bejaarde Susana Bawi en Yanuarius Taplo. Enkele minuten later lagen de negen dood in het ravijn. Hun lichamen werden door de drie burgerwachten naar de rivier gesleept. Het meisje Demiana werd doodgeschoten in het 'longhouse' en later naar het huis van Yoël gesleept en naast haar dode vader Okbom gelegd. Daarop werd het huis aan de bosrand met de lichamen van Okbom, Pius en Demiana in brand gestoken.

De 22-jarige Diman Kakadir werd door de militairen naar de kreek gebracht. Er werd geschoten, maar wonder boven wonder kon hij vluchten. De tienjarige Robert Taplo werd vastgebonden door Yunus Biski, één van de Ngalum-burgerwachten. Hij zette het op een lopen, werd op de vlucht door de op zijn rug geboeide handen geschoten, maar wist te ontkomen. Yeremiana en haar éénjarige zoontje Okamonki waren de laatsten van de achterblijvers die nog in leven waren. Een militair pakte het kind bij de beide beentjes en verpletterde het hoofdje op een boomstronk. Okamonki werd met de andere negen lichamen in de rivier gegooid. Yeremiana zag kans om te vluchten, maar werd beschoten. De kogel ketste af op een steen en scherven raakten haar schouder en been. Ze kwam er af met wat schaafwonden. Daarop staken de soldaten de resterende huizen in brand. Yanuarius, de twaalfjarige zoon van Tobias en Dariana, namen ze mee.

De jonge Robert Taplo, met zijn geboeide, stukgeschoten handen, vluchtte naar Oknga waar hij Noak ontmoette. Met een ijzeren pijl, gemaakt van een oliedrum, die ze daar aantroffen, maakte Robert zijn boeien los om vervolgens Noak te bevrijden van de rotan. Toen hij Noak te drinken gaf, liep het water via de bajonetsteek in zijn keel weer naar buiten. Bij het gehucht Okbako ontmoetten ze Lemis. Samen liepen ze de grens over naar de Sepikrivier. Daar troffen ze vluchtelingen uit het Sterregebergte die hen naar Yapsei brachten. De verwondingen van Noak en Robert waren van dien aard dat ze met een vliegtuig naar Wewak zijn gebracht voor behandeling. Op dit ogenblik verblijven alle getuigen in Yapsei, Papua New Guinea.

Op 15 december troffen Van Dijk en zijn metgezellen in en om het longhouse drie geblakerde schedels aan. In de bijna twee maanden die waren verstreken, hadden wilde varkens hun werk gedaan. De beenderen van de drie slachtoffers zijn door Van Dijk en zijn metgezellen alsnog begraven. Een kruis van verkoolde balken markeert de plek.

Clan

Het heeft er alle schijn van dat soldaten van Bataljon 732, waarvan de patrouilletaak in het grensgebied in november zou worden overgenomen door een andere eenheid, op de valreep nog een succesje wilden boeken door inrekening van de voortvluchtige rebellenleider Daniel Taplo. De Ngalum-burgerwachten wezen hen de weg naar een nederzetting van Taplo's, maar volgens een betrouwbare bron hebben alle OPM'ers die leiding geven aan de gewapende strijd hun domicilie over de grens, in het relatief veilige PNG. Er zijn talloze Ngalum die dezelfde clan-naam, Taplo, dragen als Daniel, maar deze meer of minder nauwe verwantschapsbanden maken hen niet medeverantwoordelijk voor de daden van hun clan-genoot.

In dezelfde periode zijn soortgelijke voorvallen gemeld uit de dorpen Mongham en Oksik, maar daarover bestaan geen gedetailleerde getuigenverklaringen. Diplomaten in Jakarta melden dat zij al in januari, toen verhalen uit de PNG-kranten doorsijpelden naar Jakarta en fragmentarische berichten verschenen in de Indonesische pers, navraag hebben gedaan over deze zaak bij ABRI en Buitenlandse Zaken. Hun gesprekspartners in het ABRI-hoofdkwartier zeiden toen van de commandant van het militaire district Molukken en Irian Jaya, die zijn hoofdkwartier heeft in Jayapura, te hebben vernomen dat een ABRI-eenheid in het grensgebied met PNG “had ingegrepen in een gewapend treffen tussen rivaliserende OPM-fracties”. Er zouden inderdaad doden zijn gevallen, maar de meesten onder OPM-hand en vermoedelijk een enkeling door legeringrijpen.

Op 2 maart krijgt Van Dijk via een contactpersoon belet in het legerhoofdkwartier te Jakarta, waar een drie-sterren-generaal hem te woord staat. Deze luistert aandachtig en bestudeert de foto's van de pater. Dan zegt hij toe de zaak grondig uit te zoeken en “desnoods zelf af te reizen” naar de thuisbasis van Bataljon 732. Op 11 maart zegt de generaal van de militaire inlichtingendienst te hebben vernomen dat Van Dijks verhaal geheel op waarheid berust. De commandant in Jayapura had twee maanden eerder kennelijk onjuiste inlichtingen verschaft. Over maatregelen zegt hij niets. De contactpersoon, zelf een gepensioneerde officier: “Misschien is men bang dat harde straffen worden afgereageerd op de plaatselijke bevolking in Irian.” Misschien, maar zolang Indonesische soldaten zich straffeloos misdragen in de beslotenheid van het bos, blijven de Irianezen vluchten naar Papua New Guinea en zien zij de hopeloze strijd van de OPM als een redelijk alternatief.

NRC Webpagina's
2 april 1994

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad