VN kunnen niet anders dan ad hoc-beleid
voeren
In Oost-Timor wordt een
internationale vredesmacht gestationeerd. Eindelijk, zullen velen
zeggen. Want waarom in Kosovo wel en in Oost-Timor niet? Omdat de wereld
niet zo geordend in elkaar zit dat van het 'bevoegd gezag' kan worden
verwacht dat het tegen iedere misstand optreedt, meent Flora
Lewis.
Moet er een mondiale politiemacht komen? Zijn de Verenigde Naties
daarvoor de aangewezen instantie? Zo niet, wie dan wel? Bosnië,
Rwanda, Kosovo en nu weer Oost-Timor - hoeveel tijd moet voorbijgaan,
hoeveel doden moeten vallen voordat ook zonder soevereine uitnodiging
wordt ingegrepen?
Deze vragen maken deel uit van de discussie over wat wordt verstaan
onder de 'internationale gemeenschap' en haar verantwoordelijkheden, en
een eensluidend antwoord bestaat niet. Elke nieuwe crisis laat sporen
van schaamte en schuldgevoel na, het voornemen om het de volgende keer
beter te doen, maar het geleerde laat zich nooit rechtstreeks in de
praktijk brengen.
Het Handvest van de VN verleent de wereld als geheel de bevoegdheid om
vrede af te dwingen. Maar het reglement bemoeilijkt dat, zelfs wanneer
alle grote mogendheden het eens zijn, wat vaak niet het geval is. Het
vetorecht vormt een rigoureuze blokkade voor de slagvaardigheid van de
Veiligheidsraad.
Zelfs wanneer er geen veto is en wordt opgetreden, zoals bij de VN-
interventie in Bosnië, blijft het mandaat voor het gebruik van
geweld zo beperkt en onrealistisch dat de VN-militairen slechts
gijzelaars zijn die geen bestand kunnen afdwingen.
Het lijkt zonneklaar dat de toestand op Oost-Timor buitenlandse
interventie wettigt: het gebied behoorde nooit tot Indonesië totdat
Indonesische troepen de vroegere Portugese kolonie binnenvielen en
annexeerden nadat die zichzelf in 1975 onafhankelijk had verklaard. In
de jaren die volgden stierf een kwart tot een derde van de bevolking als
gevolg van mishandeling, honger en ziekten, wat een verzetsbeweging deed
ontstaan die zo geweldloos was dat twee van haar leiders de Nobelprijs
voor de vrede werd toegekend.
Te midden van de politieke en maatschappelijke opschudding na de
verpletterende financiële crisis van 1997, en met het oog op de
presidentsverkiezingen later dit jaar, heeft president Habibie
aangeboden deze ergerlijke kwestie op te lossen via een referendum onder
VN, op initiatief van Canada en Australië, dit keer zonder al te
veel aarzelen reageren.
Kennelijk wil men het herhalen van eerdere fouten zoveel mogelijk
voorkomen. Wellicht had ook zonder een formeel verzoek uit Jakarta
moeten worden ingegrepen. Wellicht had China ertoe kunnen worden bewogen
geen veto uit te spreken. Anders was opnieuw sprake geweest van een
onvoorziene, ongewettigde internationale actie, zoals die van de NAVO in
Kosovo, uitsluitend met het doel mensenlevens te redden.
Wordt dat dan de gangbare internationale praktijk? Elk nieuw geval roept
de vraag weer op: waarom in Kosovo wel en in Oost-Timor niet? En indien
wel in Oost-Timor, waarom dan niet in Sierra Leone? En indien in Sierra
Leone, waarom dan niet in Soedan? Maar zo werkt het niet.
De wereld is nu eenmaal niet zo geordend en braaf dat van het bevoegd
gezag (en welk bevoegd gezag? wiens gezag?) kan worden verwacht dat het
optreedt tegen iedere misstand. De Verenigde Naties hebben geen staande
politiemacht en zullen die voorlopig ook niet krijgen. En was zo'n macht
er wel, dan zou ze toch weer onder het bestaande regime van de
Veiligheidsraad vallen.
Er zit dus niets anders op dan per geval op deze gruwelen te reageren,
zodat jurisprudentie ontstaat van argumenten tegen moorddadig talmen,
terwijl de wereldopinie langzamerhand doordrongen raakt van haar
verplichtingen jegens mensen die onrecht lijden, ook al wonen zij nog zo
ver weg. Het antwoord op de eerder gestelde vragen is dat wij moeten
doen wat we kunnen, vol wroeging wanneer we niet méér
kunnen doen, en in de hoop dat we met iedere nieuwe interventie deze
hedendaagse barbarij verder terugdringen.
Flora Lewis is columnist van de New York Times.
©Flora Lewis/NYT Syndicate