U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

Terug naar Dossier Multiculturele Samenleving

 

Den Haag


BIJLAGE BIJ DE VOORTGANGSRAPPORTAGE INBURGERING

EEN GLOBALE TUSSENSTAND VAN DE UITVOERING VAN DE NOTA 'KANSEN KRIJGEN, KANSEN PAKKEN'

Terug naar de begeleidende brief van minister Van Boxtel

Met de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" van 30 november 1998 heeft het kabinet concrete, resultaatgerichte actiepunten geformuleerd die zich uitstrekken over een aantal schakelmomenten in de integratieketen en over de volgende specifieke beleidsterreinen: onderwijs, werkgelegenheid, anti-discriminatiebeleid, participatiebeleid, cultuur- en mediabeleid en communicatie.

Over de uitvoering van de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" heeft u op 6 april 1999 een uitvoeringsplan gekregen . Het kabinet heeft in de "Rapportage Integratiebeleid Etnische Minderheden 1999" die op Prinsjesdag 1999 aan de Tweede Kamer is aangeboden, de voortgang van de implementatie van de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" aangegeven. In de "Rapportage Integratiebeleid Etnische Minderheden 2000", die u op Prinsjesdag zal bereiken, zal opnieuw wordt gerapporteerd over de uitvoering van deze nota, maar voor dit debat wordt een globale tussenstand van zaken gegeven op zowel de schakelmomenten als de meer specifieke beleidsterreinen.


1.1. Globale tussenstand van de uitvoering van de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" op de schakelmomenten

In de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" heeft het kabinet aangegeven dat bij een aantal belangrijke schakelmomenten in de migratie/integratie-keten nog het nodige te verbeteren valt. In dit verband zijn te noemen:
1. de aansluiting immigratie, inburgering en integratie
2. de aansluiting voorschoolse-schoolse periode
3. de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt

Ad 1. De aansluiting immigratie, inburgering en integratie

Voor de aansluiting immigratie en integratie door middel van inburgering wordt verwezen naar de voortgangsrapportage inburgering.

Ad 2. Voorschoolse-schoolse periode
BZK, OC&W en VWS werken thans aan een aanpak voor het voorschoolse beleid. Voor dit beleid is op dit moment 20 miljoen gulden structureel (incidenteel 5 miljoen in 2000) beschikbaar, die zullen worden ingezet in de G25 en een aantal andere gemeenten, met name in de wijken waar sprake is van een cumulatie van grootstedelijke problematiek. De regeling waarmee de 20 mln. structureel en 5 mln. incidenteel ter beschikking worden gesteld aan die gemeenten waar zich concentraties van ernstige onderwijsachterstanden voordoen, opdat de deelname aan gestructureerde, kwalitatief goede programma's voor voor- en vroegschoolse educatie wordt verhoogd, wordt een dezer dagen gepubliceerd in "Uitleg" (met vermelding in de Staatscourant), en gaat in per 1 mei 2000. De concentratie van deze onderwijsachterstanden wordt gedefinieerd aan de hand van de gewichtenregeling van leerlingen. In deze gewichtenregeling tellen leden van minderheden zwaar mee.

Niet alleen de omvang van het budget is relevant, maar ook de realisering van de sluitende aanpak. Het doel van de sluitende aanpak is vastgelegd in "Jeugd in ba(la)ns". Inspanningen van onderscheiden overheden moeten daarop gericht zijn. Het gaat dan om het vergroten van het bereik onder de betreffende groepen, de beschikbaarheid van voldoende capaciteit en de implementatie van de beschikbare programma's. In het licht van het BANS-akkoord zullen de inspanningen van Rijk en gemeenten geïntensiveerd moeten worden.
Thans is het zo dat voorschoolse voorzieningen als bijvoorbeeld de peuterspeelzalen onder kinderen uit allochtone kring een veel lager bereik hebben dan onder autochtone kinderen. Deelname aan dergelijke voorschoolse voorzieningen kan ook niet worden afgedwongen omdat de leerplicht op vijfjarige leeftijd ingaat. Op dit moment gaat 98,7 % van de kinderen al op vierjarige leeftijd naar school.
De aanname dat het bij de vierjarigen die (nog) niet naar school gaan, het om veel allochtone kinderen zou gaan is niet juist. De ontbrekende 1,3% procent vierjarigen betreft circa 2500 kinderen. Dit zijn niet alleen risicokinderen, maar ook langdurig zieke kinderen, plattelandskinderen, kinderen van trekkende bevolking, kinderen die in verband met de levensbeschouwing of geloofsovertuiging van de ouders thuis worden gehouden. Van deze thuisblijvers is een minderheid, namelijk 25%, van allochtone afkomst. Uit een onderzoek in Rotterdam blijkt dat het vaak gaat om vertraagde aanmelding met een paar maanden.
Om te bereiken dat juist ook kinderen uit minderheidsgroepen de peuterspeelzalen en consultatiebureaus bezoeken zullen intermediairs, bijvoorkeur uit de eigen groepen, moeten worden ingezet om de ouders te overtuigen van het belang en het nut van effectieve voorschoolse programma's. Juist bij diverse leden van minderheden blijkt immers dat uitbesteding van zorgtaken via kinderopvangvoorzieningen bijzonder moeilijk ligt. In de voortgangsrapportage inburgering is reeds gesproken over opfris-inburgeringscursussen voor opvoeders.

Hoewel de resultaten van de experimenten met effectieve voorschoolse programma's "belovend" zijn, is het niet waarschijnlijk dat alle achterstanden in de beheersing van de Nederlandse taal door middel van deze programma's kunnen worden weggewerkt. De programma's Kaleidoscoop en Piramide zijn geen pure taalprogramma's, maar bestrijken het geheel van metacognitieve vaardigheden, sociaal-economische vaardigheden en taal. Eerstgenoemde aspecten zijn met het oog op integratiedoelstellingen naast taal ook zeer wezenlijk. Deze programma's richten zich niet alleen op de voorschoolse periode, maar lopen door in groep 1 en 2 van de basisschool. Dit punt komt ook aan de orde bij de nadere uitwerking van de nota "Onderwijskansen, ruimte voor kwaliteit bij de aanpak van onderwijsachterstanden" .

Een ander belangrijk element is het uitbreiden van voorschoolse voorzieningen in de wijken waar veel migranten gezinnen wonen. Op 8 juni 1999 is een plan voor de uitbreiding van de kinderopvang met 71.000 plaatsen aan de Tweede Kamer aangeboden . In vrijwel alle GSB-plannen van de gemeenten komt uitbreiding van de kinderopvang voor.

Inmiddels is de evaluatie van de experimenten met de voorschoolse programma's Piramide en Kaleidoscoop afgerond. Om de invoering te faciliteren en te coördineren hebben VWS en OC&W samen met de VNG een makelaarsfunctie gecreëerd bij het Procesmanagement Primair Onderwijs (PMPO) om de vraag naar effectieve aanpakken in de lokale situatie en het beschikbare aanbod aan kennis concrete instrumenten en materialen aan elkaar te koppelen. Aan een regeling om dergelijke voorschoolse programma's te kunnen aanbieden in gemeenten met veel risicoleerlingen wordt de laatste hand gelegd. Deze zal voor de zomer verschijnen. Nog op 6 april jl. voerde de Kamer overleg over dit onderwerp met de staatssecretarissen van Onderwijs en VWS.

In het kader van de doorgaande ontwikkelingslijn 0- tot 18-jarigen zijn de volgende ontwikkelingen van belang:

  • Op het terrein van Jeugd en Onderwijs is het tot stand brengen van "ketenmanagement" waarbij er een doorgaande ontwikkelingslijn is van 0- tot 18-jarigen, een belangrijk element. Daarvoor zijn er al een aantal stappen gezet. In de eerste plaats zijn via het gemeenschappelijk BANS document "Jeugd in Ba (la)ns" de uitgangspunten voor het beleid van de onderscheiden overheden in het licht van deze doorgaande ontwikkelingslijn geformuleerd. Er is een regeling Sociale Integratie en Veiligheid in het kader van het GSB-beleid tot stand gebracht die de gemeenten in staat stelt extra middelen te verwerven voor voorstellen die bijdragen aan het tot stand brengen van een doorgaande ontwikkelingslijn van 0 - 18 jaar. Ook is op 4 februari 2000 een beleidsnotitie Positionering jeugdgezondheidszorg 0 - 19 jarigen uitgebracht, die een eerste reactie bevat van de stass van VWS op het advies een basispakket jeugdgezondheidszorg. Dit basispakket zal worden verankerd in de Wet collectieve preventie gezondheidszorg. Bovenop dit basispakket wordt ruimte geboden voor een maatwerkbenadering gericht op een versterkte inzet naar risicogroepen. De regierol van de gemeenten in het vormgeven van een doorgaande ontwikkelingslijn wordt versterkt. Door deze benadering kunnen jonge kinderen toegeleid worden naar vroeg-/voorschoolse programma's. Een betere afstemming tussen onderwijs-, jeugdbeleid en jeugdgezondheidszorg op lokaal niveau is van essentieel belang en is dan ook onderdeel van "Jeugd in Ba (la)ns".
  • Ook relevant voor de doorgaande ontwikkelingslijn van 0- tot 18-jarigen is het concept van de Brede School, waarover de Kamer op 2 februari van dit jaar een notitie van de staatssecretarissen van OC en W en VWS heeft ontvangen . De notitie is op 6 april jl. met de TK besproken. In alle Meerjarige Ontwikkelings Plannen (MOP's) van de G25 is aandacht besteed aan het concept van de Brede School en is de intentie uitgesproken om dit verder uit te werken.
  • Tenslotte is ook van belang voor de doorgaande ontwikkelingslijn van 0- tot 18-jarigen de pilots die op lokaal niveau plaatsvinden in het kader van de nota "Criminaliteit in relatie tot integratie van etnische minderheidsgroepen" (CRIEM) . In deze nota is een drietal beleidssporen uitgezet waarlangs het preventief integratiebeleid tot stand moet komen, namelijk: (a) intensieve begeleiding van jongeren waarmee het dreigt mis te gaan of al mee is misgegaan; (b) het voorkomen en tegengaan van spijbelen en voortijdig schoolverlaten middels het bieden van individuele trajectbegeleiding en (c ) het voorkomen en tegengaan van ontwikkelingsachterstanden om zo te voorkomen dat een nieuwe generatie opgroeit die met dezelfde problemen te kampen krijgt. Op 16 februari jl. is een Criem-conferentie gehouden, alwaar gemeenten elkaar informeerden over "good practices". De minister voor GSI heeft tijdens het wetgevingsoverleg op 22 november 1999 toegezegd dat eind dit voorjaar een voortgangsrapportage over de pilots zal worden aangeboden aan de TK. In deze rapportage worden tevens de bevindingen van de externe commissie met de pilots tot nu toe, meegenomen. De pilots lopen eind dit jaar af waarna begin 2001 naar verwachting de evaluatie van het verloop van de pilots wordt afgerond. Ad 3. Onderwijs-arbeidsmarkt

    Recente publicaties in de media laten zien dat onderzoek in Amsterdam aantoont dat het nieuwe vmbo voor bijna de helft van de leerlingen die voor het beroepsonderwijs kiezen, te moeilijk zal blijken. Voor hen blijkt de meest praktisch gerichte opleiding binnen het vmbo, de beroepsbegeleidende leerweg, te zwaar. Dat is een ernstig probleem omdat voor deze leerlingen geen alternatieve opleiding beschikbaar is, en zij derhalve het onderwijs dreigen te verlaten zonder een beroepsopleiding te hebben afgerond.

    Naast het bepalen van de zwaarte kan worden overwogen of het voor een groep leerlingen mogelijk is om tot een andere invulling te komen binnen de basisberoepsgerichte leerweg. Het gaat dan om leerlingen die moeilijk schools leerbaar blijken. In de nota "Onderwijskansen, ruimte voor kwaliteit bij de aanpak van onderwijsachterstanden" is voorgesteld om te komen tot leerwerktrajecten die binnen het kader van de basisberoepsgerichte leerweg kunnen worden ingericht. Een leerwerktraject biedt de leerling de mogelijkheid buitenschools leerervaring op te doen. Het is de bedoeling dat in het leerwerktraject voor leerlingen vanaf 14 jaar voor een gestructureerde groepsbenadering wordt gekozen waarbij de leerlingen onder verantwoordelijkheid van de school een leerwerktraject volgen. Leerlingen worden dus opgevangen binnen het kader van de basisberoepsgerichte leerweg en krijgen hier de mogelijkheid om in de bovenbouw meer nadruk te leggen op de beroepsgerichte vakken en ervaring op te doen in de praktijk.
    Deze leerwerktrajecten zullen aan een aantal randvoorwaarden moeten voldoen:

  • de werkplek is een onderwijsleerplek
  • de werkplek is van goede kwaliteit
  • de theorie en praktijkvakken worden geïntegreerd aangeboden waarbij de theorie vakken ten dienste staan aan de praktijkvakken.

    Steden gaan - gelukkig - op vele gebieden steeds meer publiek-private samenwerkingsverbanden aan. Zo is er bijvoorbeeld het Arena-initiatief , waar bedrijfsleven, scholen en arbeidsvoorziening samen werken aan een gerichte arbeidsmarkttoeleiding van (langdurig) werklozen. Dit initiatief heeft ondermeer geleid tot oprichting van de Arena-academie, dat opleidt tot dienstverlenende beroepen. Een ander voorbeeld is het adopteren en faciliteren van scholen zoals door een groot IT-bedrijf in Amsterdam: bedrijven en instellingen werken op lokaal niveau in nauwe samenwerking aan de leniging van personeelsproblemen en aansluitingsproblemen. Ook biedt het stimuleren van aansluiting tussen inburgering en beroepsonderwijs (bijvoorbeeld voor assistent-functies) aanknopingspunten voor verhoogde instroom van onderop in sectoren die kampen met personeelskrapte. Bedrijven kunnen hierin bijdragen door het bieden van mogelijkheden voor duale leertrajecten en door een actieve betrokkenheid bij de begeleiding en doorstroom op de werkplek na plaatsing.

    De uitval in het voortgezet onderwijs onder leden van minderheden is groot. Volgens het SCP haalt een groot deel niet de startkwalificatie. Een verklaring is uiteraard de prestaties in het primair onderwijs. Een betere voorbereiding in het primair onderwijs zal ongetwijfeld dienstbaar zijn. Niettemin zijn voor de korte termijn maatregelen nodig om de schooluitval tegen te gaan.

    Het Plan voortijdig schoolverlaten is op 21 mei 1999 aan de Tweede Kamer aangeboden.
    De aanpak die in het plan wordt beschreven kent drie invalshoeken:
    1. preventie in het onderwijs
    Voortijdig schoolverlaten (vsv) dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. De vernieuwingen in het onderwijs zijn mede hierop gericht. Uitgangspunt hierbij is dat ieder onderdeel van het onderwijssysteem maximaal wordt toegerust om in staat te zijn leerlingen te begeleiden naar het eindniveau van de opleiding en een overstap naar vervolgopleiding of beroepsuitoefening. Aanvullende maatregelen die ter ondersteuning hiervan kunnen worden ondernomen zijn onder meer een goede registratie van de onderwijsloopbaan van jongeren, afspraken tussen scholen over samenwerking, een soepele overgang van vmbo naar ROC en het inzetten van ondersteuningsstructuren. Dit alles kan voorkomen dat jongeren voortijdig het onderwijs de rug toekeren.

    2.versterking en structureel maken van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC-functie)
    De RMC-functie wordt structureel gemaakt en het beschikbare budget wordt verdubbeld tot 12 miljoen gulden. Tevens wordt wettelijk geregeld dat ook de niet-leerplichtige voortijdig schoolverlaters door de scholen gemeld moeten worden. Hierdoor zal het zicht op en de inzet voor álle vsv-ers aanmerkelijk kunnen verbeteren.

    3. inzet op risicojongeren in de grote steden
    Met name in de grote steden zijn veel (groepen) jongeren met complexe problemen. Dit uit zich onder andere in voortijdig schoolverlaten. In het kader van het wijkgerichte Grotestedenbeleid zijn er middelen vrijgemaakt voor voortijdig schoolverlaten. Voor hulp en ondersteuning aan deze jongeren is 48 miljoen gulden beschikbaar. Voor voorlichting en monitoring is 1 miljoen gulden beschikbaar.

    1.2. Globale tussenstand van de uitvoering van de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" op de beleidsterreinen onderwijs, werkgelegenheid, anti-discriminatiebeleid, participatiebeleid, cultuur- en mediabeleid en communicatie.

    Op het onderwijsterrein is van belang het bovengenoemde plan "Onderwijskansen, ruimte voor kwaliteit bij de aanpak van onderwijsachterstanden" dat aan de Kamer is uitgebracht en dat aldaar is besproken op 22 maart 2000. Voor de zomer volgt een Uitwerkingsnotitie. De Tweede Kamer heeft een bespreking van de Uitwerkingsnotitie Onderwijskansen geagendeerd op 19 juni aanstaande.

    Een Plan van aanpak (getiteld: Meer allochtoon onderwijspersoneel, MOA) is aan de Kamer aangeboden en in april 1999 met de Kamer besproken. De uitvoering is aangevangen; er is op 31 januari 2000 een voortgangsbrief aan de Tweede Kamer verzonden met de stand van zaken . In de brief wordt ingegaan op de volgende onderwerpen: vergroting van de vraag, vergroting van het aanbod en onderzoek. Daarover heeft in maart jl. overleg plaatsgehad met de Kamer.

    Op het terrein van werkgelegenheid heeft het kabinet in de "Rapportage Integratiebeleid Etnische Minderheden 1999" die op Prinsjesdag 1999 aan de Tweede Kamer is aangeboden, aangegeven dat zich ondermeer een gunstige ontwikkeling voordoet op het terrein van de werkgelegenheid van minderheden.

    De verbetering van de arbeidsparticipatie onder etnische minderheden heeft zich in de afgelopen vier jaar vertaald in fors lagere werkloosheidcijfers. Volgens het CBS is het werkloosheidspercentage onder etnische minderheden in de afgelopen vier jaar -ondanks de hoge instroom- relatief sterk gedaald, namelijk van 26% naar 16% in 1998 (namelijk van 92.000 werklozen in 1994 naar 64.000 werklozen in 1998). Gedifferentieerd naar de vier grootste minderheidsgroepen is het werkloosheidspercentage in 1998 als volgt: Turken: 17%, Marokkanen: 20%, Surinamers: 12% en Antillianen: 21% (in 1997). Het werkloosheidspercentage onder autochtonen bedroeg 4% .

    In de gezondheidszorg zijn positieve resultaten geboekt op het punt van het integratiebeleid minderheden. Die groei van de werkgelegenheid van leden uit minderheidsgroepen is mede mogelijk gemaakt door het gezamenlijk optreden van sectorfondsen van sociale partners, VWS en Arbeidsvoorziening. Werkgevers en werknemers in de in-tramurale sector en verzorgingshuizen hebben in 1993 kwantita-tieve taakstellingen afge-sproken voor de instroom van minderheden: 3.800 in vier jaar. Deze taakstelling is dubbel ge-haald. Uit de eindmeting van het Nederlands Zorg instituut (Nzi) 'Allochtonenbe-leid zorginstellingen' van december 1997 blijkt dat in vier jaar tijd ruim 8.000 leden van minderheden een baan hebben gevonden in de zorg. Met dit resultaat is het voor de periode van vier jaar opge-richte Tijde-lijk vier jaar opge-richte Tijde-lijk Ondersteunings-Punt Allochtonen in de Zorgsec-tor (TOPAZ) begin 1998 officieel afgesloten.

    Voor de zomer zal de minister van SZW samen met de minister voor GSI een notitie aan de Tweede Kamer zenden met voorstellen tot verbetering en verscherping van maatregelen van het arbeidsmarktinstrumentarium gericht op het streefdoel van halvering van het verschil in werkloosheid. In het bijzonder zal daarbij aandacht moeten worden geschonken aan de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen .

    Als input voor de nota gelden: het SER advies over de effectiviteit van het arbeidsmarktinstrumentarium voor minderheden en over de inzet van nieuwe instrumenten; het slotdocument van de Taskforce Minderheden en Arbeidsmarkt, de evaluatie van de Wet SAMEN en de uitkomsten van een brainstormsessie met deskundigen uit het arbeidsmarktveld.

    Daarnaast hebben de ministers van SZW en GSI in het kader van de kabinetsdoelstelling - halvering van het werkloosheidsverschil tussen autochtonen en etnische minderheden - dit voorjaar gesprekken met de MKB branches, twintig grote ondernemingen en de overheidswerkgevers. Inzet van deze besprekingen is een betere toeleiding naar de arbeidsmarkt en gelijktijdig een beroep op de sociale partners voor een nog intensievere bijdrage.

    Op het terrein van het voorkomen en bestrijden van vooroordelen, discriminatie en racisme kan gemeld worden dat het in het regeerakkoord aangekondigde wetsvoorstel ter verhoging van de strafmaat voor structurele vormen van discriminatie momenteel bij een aantal instanties voor consultatie ligt. Naar verwachting zal na afsluiting van deze consultatieronde het wetsvoorstel in mei van dit jaar in de ministerraad kunnen worden besproken.

    De in de nota "Kansen krijgen, kansen pakken" aangekondigde conferentie over de samenwerking op lokaal niveau in de aanpak van vooroordelen en rassendiscriminatie heeft op 23 februari van dit jaar plaatsgevonden. De resultaten van die conferentie worden momenteel uitgewerkt. Bruikbare "best practices" worden geselecteerd om te kunnen worden ingebracht in de conferentie die in het kader van de Raad van Europa plaatsvindt in oktober 2000 te Straatsburg.

    Op het terrein van het participatiebeleid is veelvuldig het onderwerp subsidiëring van zelforganisaties van minderheden aan de orde geweest. Er is door de staatssecretaris van VWS op 16 november 1999 een notitie bij de TK ingediend over de subsidiëring van zelforganisaties van minderheden . Deze notitie is nog niet besproken met de TK. Er zijn wel schriftelijke vragen ingediend die binnenkort zullen worden beantwoord. De inzet van het kabinet is gericht op de versterking van de lokale zelforganisaties van minderheden.

    Bij de instroom lopen minderheden te vaak stuk op "glazen deuren" en bij de doorstroom krijgen ze dikwijls te maken met "glazen plafonds". Ook bij de rijksoverheid stagneert de in- en doorstroom. Illustratief is in dit verband het traineeproject bij de rijksoverheid. Allochtonen vormden ruim 10% (112 personen) van de sollicitanten en slechts 1,5% (3 personen) van degenen die werden aangenomen.

    Als reactie hierop is in de Interdepartementale Coördinatievergadering Personeelsbeleid Rijksoverheid (ICPR) afgesproken dat er een inspanningsverplichting berust bij de departementen om bij de volgende tranche een aandeel minderheden van tenminste 10% te realiseren. Als coördinator van het traineeproject zal het ministerie van BZK erop toezien dat dit percentage ook daadwerkelijk gehaald wordt. Tevens is een onderzoek gedaan naar de oorzaken van het teleurstellende percentage. Uit de voorlopige resultaten van het onderzoek blijkt dat psychologische tests niet geheel zijn toegesneden op leden van minderheden. Hiernaast blijkt dat de selecteurs vooral gekozen hebben op basis van de beste testresultaten, waardoor veel minderheden met voldoende testresultaten toch zijn afgevallen. Opvallend is bovendien dat in toenemende mate minderheden (vooral tweede generatie) niet meer als minderheid gekend worden. Tenslotte is in het SG-beraad van 27 oktober 1999 naar aanleiding van een brief van de SG van het ministerie van BZK over de naleving van de wet Samen, gesproken over het bevorderen van de arbeidsdeelname van minderheden bij de Rijksoverheid. Afgesproken is de slaag- en faalfactoren van het beleid van de afgelopen jaren in beeld te brengen en aanbevelingen te doen voor intensivering van het beleid.

    Thans worden de mogelijkheden verder onderzocht van een bestuurdersbank -à la Toplink voor vrouwen maar nu voor minderheden- zodat besturen die leden van minderheden willen aantrekken zich hier toe kunnen wenden. Culturele instellingen die opteerden voor een meerjarige subsidie in het kader van de cultuurnota 2001-2004 in hun beleidsplannen aangeven wat de feitelijke samenstelling van de directie en het bestuur is en welke visie zij hebben op de samenstelling van personeel en bestuur. Een nieuw opgerichte pilotorganisatie, Atana, coacht potentiële bestuursleden voor de cultuursector en bemiddelt tussen hen en culturele instellingen.

    Op het terrein van cultuur- en mediabeleid zijn door de Staatssecretaris van Cultuur diverse nota's ingediend over cultuur en minderheden. Zo zijn in dit verband te noemen de notities "Ruim baan voor culturele diversiteit" , "Cultuur als confrontatie" en de brief van 22 september 1999 inzake de 3%-regeling . Deze notities zijn op 30 juni 1999, 1 juli 1999 en op 30 september 1999 met de TK besproken . Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Cultuur de notitie "Media en minderhedenbeleid" aan de TK aangeboden die op 7 oktober 1999 met de TK is besproken.

    Ter uitwerking en concretisering van de communicatieparagraaf van "Kansen krijgen, kansen pakken" zal ik binnenkort een communicatieplan vaststellen. Hiermee wordt beoogd het draagvlak voor het integratiebeleid te verbreden, een evenwichtiger beeldvorming over minderheden te stimuleren en de partners in het integratiebeleid (gemeenten, instellingen, professioneel betrokkenen) toe te rusten met informatie (ideeëncentrale).

  • Debatten over het integratiebeleid met "opinion leaders" en deskundigen uit zowel de autochtone als de alllochtone gemeenschappen, zijn een belangrijke impuls voor de discussie over de intensivering van en evenwichtige beeldvorming over de integratie van minderheden. Ik heb het initiatief genomen om over inhoudelijke en actuele thema's debatten te laten organiseren. Zo heeft in 1999 kort na de schietpartij in Gorkum een debat plaatsgevonden over etniciteit in berichtgeving. Naar aanleiding van de schietpartij in Veghel heeft ook op 14 maart jl. een gesprek plaatsgevonden met het Inspraakorgaan Turken waarbij is afgesproken om te komen tot nadere initiatieven teneinde ook de basis van de Turkse gemeenschap te doordringen van de zienswijze van de Nederlandse regering op erewraak. Daarnaast zijn er rondetafelgesprekken geweest met de Molukse en de Marokkaanse gemeenschap. Voorts heeft naar aanleiding van de recente adviezen van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor Openbaar Bestuur op 7 februari jl. ook een informeel oriënterend debat plaatsgevonden met genodigden.
  • In 2000 organiseert de Werkgroep Migranten en Media van de NVJ vier debatten over media en beeldvorming. Tevens zal De Balie in 2000 met het oog op "opinion-leaders" vier issue-debatten organiseren. Op 17 april a.s. zal als eerste van de reeks, een debat over onderwijs worden georganiseerd, mede naar aanleiding van een documentaire-serie van de VPRO over een VMBO-school in Amsterdam-Oost. Op 20 mei aanstaande zal het volgende debat gewijd zijn aan cultuur en recht, vanwege de toename van het aantal rechtszaken, waarbij daders een niet-Nederlandse achtergrond hebben. Dagelijks krijgen rechters, advocaten, officieren van Justitie te maken met de gevolgen en problemen, de verrassingen en conflicten van dat gegeven.

    Ook is in het kader van de communicatie het afgelopen half jaar geëxperimenteerd met een electronische discussie op de website www.rogervan boxtel.nl die maandelijks werd afgesloten met een electronisch spreekuur over beleidsonderwerpen van mijn portefeuille.

    Tenslotte zal in het kader van de uitvoering van de nota "Migratie Antilliaanse Jongeren" een communicatieplan worden ontwikkeld, dat zowel op de Antillen als op Nederland (c.q. de Antillengemeenten) is gericht.

        Bovenkant pagina

    NRC Webpagina's © NRC Handelsblad