Welkom Servië!
Raymond van den Boogaard
Wat het Westen tien jaar lang
probeerde, is de Serviërs in één dag gelukt:
Milosevic is verdreven. Tien jaar lang confronteerde hij, samen met
Saddam, de Westerse leiders met hun besluiteloosheid. Servië heeft
nog een politieke cultuur uit de negentiende eeuw - maar dat is een van
zijn onhandige charmes.
Veel had ik niet voor ze gegeven toen ik het videobandje zag van die
eerste grote demonstratie in Belgrado, vorige week. Het rijtje
oppositieleiders, voor het grootste deel aanvoerders van kleine,
schimmige partijtjes die samen 'de oppositie' van Servië heetten
te vormen, straalden weinig zelfvertrouwen uit bij hun belofte Slobodan
Milosevic op de knieën te dwingen.
Zelfs hun kandidaat voor het presidentschap, Vojislav Kostunica, was
zichtbaar zenuwachtig bij zijn stellige beloften. Maar wat wil je voor
een professor in het staatsrecht van wie een jaar geleden nauwelijks
iemand had gehoord en die bijna nog minder charisma uitstraalt dan
Milosevic. Het is wel merkwaardig dat Servië, waar het openbare
leven door een hoog operettegehalte gekenmerkt wordt, voor het ambt van
president steeds uitkomt bij dit soort dorre persoonlijkheden.
Toch ontbreekt het in de Servische politiek geenszins aan kleurrijke
leiders van allerlei slag. Neem de bebaarde Vuk Draskovic, aan het
begin van de jaren negentig ten onrechte door het Westen voor de
'Servische Václav Havel' aangezien, en geëindigd als vice-
premier in een van Milosevic' laatste regeringen. Of, in een wat ander
register, Vojislav Seselj, een extremistische politicus in hart en
nieren en begiftigd met een zodanig onstuimig temperament dat hij al
dreigde om je neer te schieten als je hem in de wandelgangen van het
parlement een eenvoudige vraag stelde.
Nee, het is zeker niet in de eerste plaats dankzij de politieke klasse
dat Servië, in mijn ogen een van de leukste landen op aarde, nu
eindelijk verlost is van Milosevic, deze even dorre als vasthoudende
bureaucraat die de Serviërs per saldo een slechte dienst heeft
bewezen.
Het is vooral de Servische natie zelf die zich van het zittende bewind
heeft bevrijd. Dat het zo zou kunnen gaan, werd mij trouwens ook al
vorige week voor de televisie duidelijk. Al die keurige passanten in
Belgrado die, als het ware weggerukt van achter de geraniums en uit de
volksmuziek-videoclips op de lokale televisie, nu ineens zelfverzekerd
riepen dat Slobo het verder wel kon schudden omdat ze hem niet meer
pruimden. De aanwezigheid van die middenklasse in de demonstraties -
Servië is een veel burgerlijker land dan de West-Europeaan die is
opgevoed met plaatjes van tot de tanden gewapende Servische krijgers,
zich kan voorstellen - maakte wel duidelijk dat de situatie anders was
dan bij de vele andere gelegenheden waar opposanten met demonstraties
het land van Milosevic wilden ontdoen.
Niet langer waren de demonstraties een voorhoedeverschijnsel van alleen
maar studenten, intellectuelen, de bevolking van de grote stad
Belgrado. In alle lagen van de bevolking en in alle uithoeken van het
land waren rechtgeaarde Serviërs tot eenzelfde inzicht geraakt:
het is mooi geweest met Slobo. In feite is het dus het gehele volk, dat
de basis heeft gelegd voor de hoogst symbolische manier waarop het deze
week in Belgrado tot een omwenteling is gekomen: een kleine bestorming
van het parlement, het begin van brand aldaar en in de receptieruimte
van de staatstelevisie, en klaar was Kees. Aan het gedrag van het
beklagenswaardige groepje dienders, dat belast was met de verdediging
van het parlementsgebouw tegen de demonstranten, was duidelijk te zien
dat hun de ware geestdrift voor de rolverdeling in deze operette
ontbrak: wat zul je nog doen, als je de volksgeest tégen hebt?
Toen de traangasgranaten eenmaal op waren, schakelden de agenten
zichtbaar opgelucht over op een veel dankbaarder element uit het
scenario: dat van de geüniformeerde staatsdienaar die zich met de
revolutionaire massa verbroedert en gezellig meedoet met de bestorming
van het gebouw.
Volksgeest - dat begrip zul je in onze West-Europese context zelden meer
horen bezigen, al maakt nationale mystiek bij ons misschien de laatste
jaren een bescheiden revival door met betrekking tot
sportmanifestaties. Omdat ik dit schrijf met uitzicht op de gebouwen
van de Tweede Kamer, valt me opeens op hoe weinig de architectuur van
onze volksvertegenwoordiging rekening houdt met de mogelijkheid van
revolutionaire omwentelingen. Niks geen monumentale trap, maar vijf
ingangen met glazen schuifdeuren. Een gebouw dat in zijn structuur een
soort verlengde van de straat is, leent zich niet voor plechtige
bestormingen.
In Servië is het nog een beetje Negentiende Eeuw, wat de politieke
cultuur betreft, en dat is - naast een bron van onbegrip in de rest van
de wereld - een van de onmiskenbare charmes van dit dierbare Balkan-
land. Lang niet de enige charme trouwens, wat mij betreft. Zo houden ze
er van goede koffie en zwarte humor. En Serviërs zijn gék
op krantenlezen - een van de schadelijkste dingen die Milosevic de
afgelopen jaren voor zijn eigen positie heeft kunnen doen was het
verbieden van allerlei hem onwelgevallige bladen.
De Servische krantenlezer houdt vooral van bladen waarin het eigen land
als de navel van de wereld wordt voorgesteld, en de positie van
Servië en de rest van de Balkan als onderdeel van ragfijne en
héél ingewikkelde machinaties. Ook deze voorkeur is
overigens een voorbeeld van een onhandige charme. Een van de redenen
waarom Servië niet gewoon rond 1990 de rest van Oost-Europa is
gevolgd en zich destijds al heeft ontdaan van de laatste resten
communisme - Milosevic' positie was immers niet in de laatste plaats
een rudiment van het oude partijbewind - was precies deze neiging
zichzelf als een héél bijzonder geval te beschouwen.
Nu is Servië dat ook wel op de Balkan, een bijzonder geval. Zo is
het onmiskenbaar het Balkan-land met de sterkste staatstraditie,
teruggaand op het jaar 1829, toen Servië autonomie verkreeg onder
het Ottomaans bestuur (de middeleeuwse geschiedenis waar rechtgeaarde
nationalisten het hart van overloopt laten we hier maar even buiten
beschouwing). Die opmerkelijke nationale eensgezindheid die we deze
week in Belgrado aan het werk zagen, is mede het resultaat van die
sterke traditie.
Diezelfde geest heeft natuurlijk - dat moeten we dezer dagen vooral niet
vergeten - anderhalf decennium geleden ook Milosevic in het zadel
geholpen, als de beoogde redder van de natie. Met die redding is het,
zoals bekend, slecht afgelopen. Alle intriges, machinaties en
geweldsuitbarstingen waarmee Milosevic heeft geprobeerd de leidende rol
van de Serviërs in het oude Joegoslavië - zowel de naoorlogse
federatieve republiek als het vooroorlogse koninkrijk - om te zetten in
een Servische nationale staat van enige omvang, zijn in hun tegendeel
verkeerd: een door vluchtelingen uit Kroatië, Bosnië en
Kosovo overspoeld landje dat nu ook nog zijn doorgang naar de zee,
Montenegro, dreigt te verliezen.
Maar misschien valt de schade nog mee. De Servische burgerzin is, zoals
deze week nog is gebleken, sterk ontwikkeld. Servië is,
merkwaardig genoeg, ook nog steeds een multinationale staat waar de
minaretten die de volksgenoten in Bosnië zo systematisch hebben
opgeblazen, tot in de hoofdstad Belgrado toe nog fier omhoog staan, en
ook allerlei andere omvangrijke minderheden wonen. Er is dus alle reden
om al die nare anti-Servische beeldvorming en propaganda die bij ons in
het Westen de laatste jaren de toon aangaven, over bloeddorst en
koppigheid, snel te vergeten. Serviërs! Welkom in de Europese
operette!
Raymond van den Boogaard deed van 1991 tot 1994 voor NRC
Handelsblad verslag van de oorlogen in Slovenië, Kroatië en
Bosnië