U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.

NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Archief covers

Het voetbalcomplex

Op 10 juni begint in Brussel het Europees kampioenschap voetbal. Politie, autoriteiten, voetballiefhebbers, supporters en vandalen maken zich op voor drie weken van spanning en sensatie.
De oorlog wordt op de koop toe genomen.


17 mei 2000. Supporters van de Britse voetbalclub Arsenal en de Turkse club Galatasaray in gevecht aan de vooravond van de Uefa cup-finale in Kopenhagen (foto Reuters)

H.J.A. Hofland

De gewoonte is de vijand van de oplettendheid. Dat is de reden dat wij Europeanen, die onze beschaving als de meest geslaagde uit de geschiedenis beschouwen, de kolossale hypertrofie van het voetbal behandelen als iets wat er nu eenmaal bij hoort. Ieder weekeind van het seizoen, iedere competitieavond die God geeft, kijken honderdduizenden naar wat bekend staat als 'mooie sport'. Voor de belangrijkste sportieve ontmoetingen worden steeds grotere legers in staat van paraatheid gebracht. Achter het front staan de geneeskun-dige troepen en traumateams om gewonden en eventueel doden af te voeren. Experts in het bedwingen van onlusten en militaire strategen proberen krijgskundige vraagstukken op te lossen. Infiltranten wagen zich in het vijandelijke kamp. Juristen verzinnen wetten op grond waarvan de ordetroepen slagvaardiger kunnen opereren. Architecten van de stadionbouw ontwerpen constructies die het imposante van de voetbaltempels geen geweld aandoen, en toch de vechtbegerigen gescheiden houden.

Niets helpt. Treinen worden gesloopt, winkelcentra gebrandschat, schedels ingeslagen. Weer zijn 'de vreedzame liefhebbers van deze prachtige sport het slachtoffer geworden van enkele kwaadwilligen'. Bij de volgende wedstrijd zal het beter worden aangepakt.

Sport in het algemeen hoort tot de Europese cultuur. Het misverstand is dat het moderne voetbal daarmee ook tot de beschaving zou horen. Er zijn twee soorten sport. De eerste bestaat uit 'gezonde lichaamsbeweging' - bijvoorbeeld rennen, of joggen. Dat is een vraagstuk van de medische wetenschap. De tweede soort heeft de vorm van de wedstrijd. Lichamelijke inspanning is één van de eigenschappen; de andere dat men wed-ijvert. Men gaat een 'ontmoeting' aan. Die kan alleen eindigen in winst en verlies of in gelijk spel. Mijn overtuiging is dat het beter zou zijn als de partijen in een wedstrijd altijd naar een gelijk spel zouden streven, en dat het beide kwalijk zou worden genomen als het op winst en verlies uitdraaide. Maar dit is niet in overeenstemming met het wezen van de wedijver.

Aan iedere wedstrijdsport ligt behalve het reglement een conventie van leugens ten grondslag. De Britten zeggen: May the best man win. Wie niet de beste blijkt te zijn, moet gehoorzamen aan het gebod: Be a good sport. Dit betekent dat men zich 'een goed verliezer' moet tonen. Wie die kunst niet machtig is, wordt betrapt: 'kan niet tegen zijn verlies'. Wie zijn verlies probeert te ontgaan door de spelregels te ontduiken, 'maakt zich schuldig aan onsportief gedrag.' Zo iemand wordt volgens de conventie naar een lagere orde verwezen. De Italianen reageren het eerlijkst. Ook alweer een Brits gebod luidt: Never kick a man when he's down.

Dit soort sportiviteit wordt in Italië niet begrepen. De logica van de werkelijkheid leidt tot de tegengestelde conclusie. Juist dan! Een betere gelegenheid om te schoppen is er niet. In ieder Italiaans elftal is één speler de cativo. Het is zijn specialiteit de gevaarlijkste tegenstander buiten gevecht te stellen, 'de benen onder zijn lichaam weg te schoppen.' (zie Luigi Barzini, The Italians).

De waarheid is, dat geen partij in pure vrijwilligheid een sportieve krachtmeting aangaat terwijl het absoluut zeker is dat de ander zal winnen. Altijd is er de hoop op een wonder, de kans de David tegen Goliath te zijn, de 'reuzendoder'. Als een zwakkere tegen alle verwachtingen in de wedstrijd wint, wordt hij het slachtoffer van de argwaan dat de tegenstander hem heeft 'laten winnen'. Zo'n vervalste overwinning is een nog diepere nederlaag, omdat de sterkere op deze manier zijn superioriteit tweemaal bewijst. Hij heeft er geen behoefte aan deze partij zijn oppermacht te tonen. Dat is de definitieve vernedering.

...de tegenstander moet totaal verslagen worden, in de grasmat gestampt, begraven...

Ergens in de jaren dertig nam mijn vader mij mee naar een Holland-België. Toen wij Hollanders met 9-3 voor stonden, begon het publiek, tot mijn schaamte, te schreeuwen: 'Tien! Tien!'. Nationalistische razernij is al veel ouder, daarvan getuigt het lied We gaan naar Rome. In Milaan en Rome werd in 1934 de finale van het Wereldkampioenschap gehouden. Wij werden in Milaan afgedroogd.

Ver na de oorlog heeft Nico Scheepmaker vastgesteld, dat het publiek niet meer tevreden is met kleine cijfers, als het eenmaal de overwinning ruikt. De tegenstander moet totaal verslagen worden, in de grasmat gestampt, begraven. Het supporterslegioen wordt bezeten door wat een Duitse fenomenoloog, Philip Lersch, zo fraai Der Antrieb des nicht Genug-kriegen-könnens heeft genoemd. Eerst komen handgemeen en aanslagen op onroerend goed buiten de plaats van de sportieve ontmoeting nog sporadisch voor. Maar het idioom wordt harder. Er wordt neergelegd en onderuit-gehaald, in plaats van getackeld. Er wordt ver-nederd. Dit alles voltrekt zich in de periode waar- in Rinus Michels zijn fameuze adagium 'Voetbal is oorlog' formuleert. Vriendschappelijke wedstrijden bestaan niet.

Omstreeks de jaren zestig heeft zich in de geschiedenis van het voetbal een wending voltrokken. Die heeft twee oorzaken: de televisie en de professionalisering. De televisie ontwikkelde zich tot het machtigste medium, en het eerste in de geschiedenis waarmee hele werelddelen gelijktijdig worden bereikt. Televisie heeft een merkwaardige eigenschap. Het medium toont niet alleen, maar terwijl het toont, werkt het aanstekelijk. Het scherpst is het geformuleerd door Jean-François Revel: kijken naar oproer zet aan tot oproer. Dat is in Nederland voor het eerst gedemonstreerd door Mies Bouwman, in het programma Open het dorp. Kijken naar liefdadigheid doet liefdadig zijn. Er blijken - achteraf bezien - omstandigheden te zijn waardoor liefdadigheid de allure van een oproer krijgt. De televisie is, onder die omstandigheden, het onovertroffen middel tot agitatie.

De tweede oorzaak is de veralgemening van het beroepsvoetbal. Terwijl de televisie snel groeide tot het oppermachtig medium, werd het beroepsvoetbal tot universeel instituut van de Europese cultuur. Het voetbal had al zijn eigen heldendom, maar dat waren amateurhelden. Door de professionalisering werden de spelers tot carrièrehelden. Ze bereikten een status vergelijkbaar met die van de filmhelden in de Amerikaanse cultuur. Hun beloning is dienovereenkomstig gestegen. Het verschil is dat een filmheld uit Hollywood acteert in een drama dat door een ander is geschreven, terwijl de voetbalheld zijn prestaties niet acteert, maar live optreedt in een drama van wed-ijver dat hij zelf, al handelend, helpt te scheppen. Hij speelt niet. Al professioneel 'spelend' is hij tot het maximale zichzelf. In deze toestand van de hoogst mogelijke inzet verschijnt hij op de tele-visie, in zijn situatie van anderhalf uur wedijver, voor het miljoenenpubliek. Is het een wonder dat voetbal op de televisie tot de programma's met de hoogste graad van aanstekelijkheid hoort?

Zolang voetbal bestaat, zijn beroemde voetballers de helden van de kleine jongens. Mijn grote held was de keeper van Feyenoord, Van Male. Ik was ook keeper, en vertel mij niets: ook in het interbellum kon het er voor de doelmond ruw aan toegaan. Na met doodsverachting een redding te hebben verricht, had ik een bloedneus. In deze sport heeft het totale altijd gesluimerd, maar pas door de professionalisering in combinatie met de televisie is het goed zichtbaar geworden. Toen heeft zich de onomkeerbare wending voltrokken. Het zuiverst is dit te zien op de velden zonder tribunes, waar de amateurs en vooral de jeugdelftallen elkaar ontmoeten. Om dit toe te lichten put ik uit mijn geheugen.

...ieder seizoen laat de maker van het doelpunt duidelijker zien dat hij Gods genade heeft ontvangen....

Mijn twee zoons bereikten de voetballeeftijd terwijl Ajax met Johan Cruijff en Pietje Keizer over de wereld heerste. Ze werden lid van de Amsterdamse voetbalvereniging Swift, raakten tot hogere elftallen bevorderd en speelden uitwedstrijden in afgelegen dorpen waarvan ik had aangenomen dat er vreedzame boeren woonden. In het elftal van mijn oudste zoon speelde een mager kereltje, Kasper Huis, die door zijn familie was voorbestemd om de volgende Cruijff te worden. Het was een sterke familie, fysiek en naar getal. Bij iedere wedstrijd van Kasper rukten de Huisjes uit en stelden zich preventief op. Door hooivorken en zeisen van de tegenpartij werden ze niet geïmponeerd. Floot de scheidsrechter in het nadeel van Kasper, dan kwam de hele familie het veld op, en dat was voldoende om de beslissing te herzien. Ze hadden het overwicht dat in de atoomstrategie deterrent wordt genoemd.

Dit alles speelde zich af in een nog relatief kalme tijd. Intussen weten we dat spugen, slaan, schelden, plat racisme, levensgevaar onverbrekelijk bij de amateurcompetitie horen. In dit opzicht geven de amateurs een zuiverder beeld van het voetbal dan de professionals. Die worden geremd door de openbaarheid, de gele en de rode kaarten en de bedreiging met verlies van inkomen. Het tekort aan maximale confrontatie op het veld wordt door het publiek op de tribunes en buiten het stadion goedgemaakt. Het rechtstreekse vechten is niet een 'betreurenswaardig' bijverschijnsel maar, om een uitdrukking van Carl von Clausewitz te variëren, een voortzetting van de strijd onder andere regels, die buiten de lijnen van kracht zijn.

Door de agiterende werking van de televisie is de wedijver binnen het stadion, eerst op het veld, dan op de tribunes, geleidelijk uitgegroeid tot de klassieke 'voetbalrel' waarvoor het woord rel allang niet meer toereikend is. Wie ooit terecht is gekomen in de 'warming up' van supporters - niet eens hooligans - op weg naar de wedstrijd, weet dat van zo'n gezelschap een angstaanjagende terreur uitgaat.

Eens is het me overkomen dat ik in een tram zat die plotseling gevuld was met bier zuipende jonge mannen die binnen een paar minuten hun uiterste best deden de wagen met zijn interieur te slopen, terwijl ze 'Joden, joden!' riepen. Tegen-standers van Ajax dat onder de liefhebbers bekend is als 'de jodenclub'. Zo'n gezelschap bereidt zich niet voor op het kijken naar een wedstrijd maar op een massale knokpartij. Iedere zondag van de competitie is een aantal van dit soort gezelschappen op weg naar een of andere wedstrijd. Daar staat de televisie, vanzelfsprekend niet alleen om het schouwspel van het sportieve genot te verspreiden, maar ook om zo nauwkeurig mogelijk het Drum und Dran vast te leggen. Dit alles verschijnt 's avonds op het journaal. De doelpunten, natuurlijk, en vooral de me versus de supporters, het rennen, stenen gooien, knuppelen, traangas, blaffende en bijtende honden, en ten slotte de somber kijkende voorzitters van de schuldige clubs en de burgemeester van de gehavende gemeente. Zéér betreurenswaardig. Mag nooit meer voorkomen. Maatregelen. In het ergste geval moet er een krans worden gelegd. Zo gaat het sinds jaren.

De paradox van het voetbal is, dat het als geen andere menselijke activiteit met zoveel goede voornemens beladen is, terwijl de resultaten steeds verder van de bedoelingen verwijderd raken. Dat is geen raadsel maar een eenvoudig verklaarbare ontwikkeling van kwaad naar erger.

Het moderne voetbal speelt zich af in een cultuur van de geregisseerde extase. Die is op 'de velden' begonnen. Het duidelijkst is het te zien aan de manier waarop de speler die een doelpunt maakt, op zijn prestatie reageert. Cnn heeft er een paar jaar geleden een korte documentaire van gemaakt. Lang geleden liet de voetballer zich door zijn ploeggenoten feliciteren. Daarna kwam de vreugdeslag in de lucht, zoals door Johan Cruijff geperfectioneerd. Toen het knielen, het knielen met aanloop, het geknield doorschuiven en vuisten schudden - ik vat het samen. Ieder seizoen laat de maker van het doelpunt duidelijker zien dat hij Gods genade heeft ontvangen. En altijd is daar de schreeuw, van vreugde, woede, pijn, teleurstelling, de schreeuw van iemand die meegesleept is, hoe dan ook, in zijn extase. Zien we op de televisie, op een foto in de krant een man in een schreeuw, tien tegen één dat het een voetballer of een supporter is. De extase deelt zich mee aan de tribunes, plant zich voort tot buiten het stadion, na de wedstrijd en sterft pas weg in het traangas waarmee de laatste rel bedwongen is.

Het zou wel vreemd zijn als zo'n omvattende bedrijvigheid als het voetbal niet door de vooruitgang van de techniek werd beïnvloed. Natuurlijk rusten de 'hooligans' zich uit met honkbalknuppels, natuurlijk hebben ze stiletto's in hun zak. Ontwikkelt de politie haar tactiek en strategie? Zij doen hetzelfde, wapenen zich met mobieltjes, hergroeperen zich, verzinnen ook nieuwe strijdconcepten. En ze slikken pillen, waardoor ze nog verder uit hun dak gaan dan de speler die ge-scoord heeft. Het totaal van het voetbal in en buiten het stadion, voor, tijdens en na de wedstrijd, heeft tot verzwegen einddoel het bevorderen van de extase in zijn hoogste intensiteit, in de grootste verscheidenheid. De wetenschappers die het vechten beschouwen als een gemoderniseerde stammenstrijd, vergissen zich. Door de kloppartijen te herleiden tot atavistische aandriften, isoleren ze een deel van het complex. Bovendien geven ze de vechtersbazen een schijn van historische legitimering. 'Hooliganisme' is niets anders dan de nieuwste versie van het fascisme. Een andere naam, de praktijk van de sa.

Voetbal bestaat niet meer uit 22 spelers die onder leiding van een scheidsrechter, tot plezier van de mensen op de tribunes tegen een bal trappen. Het voetbal is een complex, een uit de oorsprong van 'sportieve wedijver' gegroeide industrie, waarin de spelers, toeschouwers, clubvoorzitters, sponsors, me'ers, hoofdcommissarissen, televisiestations, adverteerders, en nu ook de ministers en hoofden van geheime diensten de arbeiders zijn, samen met de 'hooligans' die na de wedstrijd het volgende hoogtepunt van het festijn voor hun rekening nemen.

Dit geheel is geen sport. Het hoort tot dat mengsel van nieuws en vermaak dat we infotainment noemen. Daarin komt het weer dicht bij het genre reality tv, entertainment met echte slachtoffers. Uit het voetbal als sport is een complex van onze cultuur ontstaan. In dit complex is het anderhalf uur trappen tegen de bal, als op het toneel, het bedrijf dat het drama draagt. Maar zoals nu, bij het Europese kampioenschap, is het stuk al een jaar voor de aftrap van de eerste wedstrijd begonnen.

Bij iedere nieuwe voorzorgsmaatregel wordt de spanning verder opgevoerd, ieder medium gooit op zijn eigen manier, maar altijd met gehuichel, zijn schepje op het vuur. De helden - veel meer dan de 22 spelers - willen hun publiek niet teleurstellen, hun extase en hun rendement niet missen. Zo komt het dat het publiek bij ieder groot 'sportevenement' meer waar voor zijn geld krijgt, en als bonus de lust van de schijnheilige verontwaardiging.

Willen we dat er geen me uitrukt, geen do-den en gewonden vallen, geen middenstand geplunderd wordt? Schaffen we het voetbal af. Absurd denkbeeld. We zijn verknocht aan het complex.

NRC Webpagina's
3 juni 2000

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad