Politie klopt kinderporno enorm op
Rik Smits; Rik Smits is medewerker van NRC
Handelsblad.
De afgelopen week verklaarde een lid van
het kinderporno-team van de Amsterdamse politie in het
KRO-televisieprogramma Ongelooflijke verhalen dat in de regio
Amsterdam-Amstelland sinds 1993 niet minder dan zeventien
kinderporno-netwerken waren opgerold, waarbij maar liefst 22.000 banden
in beslag waren genomen, op 2.000 waarvan kinderporno voorkwam, en dat
daarbij in totaal meer dan 5.000 Nederlandse en buitenlandse kinderen
betrokken waren. Op het eerste gezicht schokkende, bijna 'Belgisch'
aandoende uitspraken. Op het tweede gezicht ook, maar dan om heel andere
redenen.
Laten we even stilstaan bij dat meest alarmerende cijfer van meer dan
5.000 kinderen. Die zouden met z'n allen op die 2.000 banden moeten
staan. Drukbezette banden moeten dat zijn, want het is nauwelijks
voorstelbaar dat tweeduizend in beslag genomen banden ook tweeduizend
verschillende banden zijn. Maar zelfs in dat onwaarschijnlijke geval
treden per band nog altijd meer dan twee kinderen op die op geen enkele
andere band voorkomen. Dat is onwaarschijnlijk, al was het maar omdat
juist de seksindustrie het patent heeft op de kunst van het uitpezen,
het leveren van zo weinig mogelijk waar voor veel mogelijk geld.
Het team heeft het over ,,Nederlandse en buitenlandse kinderen''. Dat
klinkt indrukwekkend, maar minstens zo interessant is de dimensie tijd.
Hoeveel van de gewraakte plaatjes waren betrekkelijk recent? Het is
genoegzaam bekend dat pornografische afbeeldingen een schier oneindige
gebruikscyclus hebben. Zeker bij clandestien materiaal, zoals
kinderporno, is te verwachten dat er een flink percentage zeer oude koek
uit de jaren zestig en zeventig tussen zit. De hoeveelheid gevonden
materiaal alleen zegt derhalve wel iets over wat er nu verkrijgbaar is,
maar niets over de tegenwoordige omvang van de produktie, noch in
Nederland, noch elders.
Dat is een belangrijk punt als het gaat om de vraag in hoeverre kinderen
van nu blootstaan aan het risico betrokken te raken bij de vervaardiging
van kinderporno. En dat laatste is, op zijn beurt, de belangrijkste
vraag bij het bepalen van de prioriteit die opsporing en vervolging van
kinderporno moet hebben. Wezenlijk is immers niet het aan de schandpaal
nagelen van filmpjes kijkende viezeriken, maar het voorkomen en, als dat
niet is gelukt, bestraffen van het toebrengen van schade aan onschuldige
kinderen. Aan die wezenlijke vraag gaat het team evenwel voorbij.
Hier raken we aan een heikel punt. Bedenk dat het kinderporno-team van
de Amsterdamse politie hetzelfde team is dat in 1995 affiches met het
onschuldige zwengeltje van een tweejarige 'krullebol met enorme camera'
als kinderporno brandmerkte en van de muren van de stad scheurde, en
zelfs de fotograaf probeerde te vervolgen. De foto in kwestie was een
willekeurige strandfoto door de fotograaf van zijn eigen kind, die bij
het maken van het gewaakte affiche handig van pas kwam.
Kinderpornobestrijding was derhalve voor het team geen kwestie van het
voorkomen of bestraffen van beschadiging van kinderen, maar van het
afstraffen van vermoede intenties bij de maker en bekijker van
beeldmateriaal. Als de opvattingen binnen het team sindsdien niet
grondig veranderd zijn - en er is geen enkele reden om aan te nemen dat
dat zo zou zijn - kunnen we gevoeglijk aannemen dat het gros van de
opgemelde 2.000 banden volstaat met op zichzelf onschuldige
familiefilmpjes uit naturistenkampen, strandscenes en huiselijke
badtaferelen. Filmpjes waar geen kind schade van heeft ondervonden.
Combineren we deze gegevens met het feit dat op minder dan 10 procent
van de in beslag genomen banden ook werkelijk iets stond dat door het
team als kinderporno kon worden aangemerkt, dan komen ook die omineuze
zeventien 'netwerken' - een woord dat bij politie en justitie erg in de
mode is - in een wat dubieus daglicht te staan.
Gezien de relatief overweldigende hoeveelheid in beslag genomen
irrelevant materiaal, valt te vrezen dat met 'netwerken' vooral
sekswinkels die naast legale blootwaren een plankje kinderen in voorraad
hadden, bedoeld zijn, en nauwelijks de duivelse samenzweringen ter
bezoedeling van het Nederlandse of buitenlandse kind die de term
suggereert.
Dat alles is betreurenswaardig, niet alleen omdat het team zo bijdraagt
aan het ontstaan van een sfeer van angst en achterdocht, waarin maar al
te gemakkelijk levens van nietsvermoedende burgers gemangeld kunnen
worden, maar vooral omdat in kwezelachtige overdrijving de werkelijk
ernstige gevallen verloren dreigen te gaan: wie al te gauw moord en
brand schreeuwt, wordt als er werkelijk iets ernstigs gebeurt niet meer
serieus genomen.
Juist vanwege de uiteenlopende en onduidelijke opvattingen die in de
samenleving heersen over waar de grenzen liggen met betrekking tot
kinderen en erotiek in de breedste zin van het woord, past de politie,
en in haar verlengde het openbaar ministerie, uiterste terughoudendheid,
niet de licht hysterische toon die nu alweer een paar jaar wordt
aangeslagen.
De huidige instelling is alleen maar contraproductief: elke 'vangst'
wordt uitsluitend gebruikt om aan te tonen dat het allemaal nog veel
erger is geworden. Als dat waar is, dan doet de politie meer kwaad dan
goed, en zo niet, dan worden we door diezelfde politie bedonderd.
Tegelijkertijd lijkt het eigenlijke doel van behoorlijk politie- en
justitieoptreden - beheersing en reductie van het aantal mensen dat
beschadigd raakt en van de ernst van die beschadiging - steeds verder
buiten beeld te raken.
Bovendien zijn ook nog eens aanzienlijke en ingrijpende
bijverschijnselen. Al heel wat onschuldige mensen hebben inmiddels juist
door onbekookt optreden van politie en justitie stevige schade
opgelopen. Het aangrijpendste recente voorbeeld is het geval van de
Schiermonnikoogse politiechef, om nog maar te zwijgen van de schade die
zijn dochter is aangedaan.
Het is tijd dat de Nederlandse politie, die volgens haarzelf de laatste
jaren zoveel vermaatschappelijkt is, zich weer richt naar die aloude,
onvolprezen leuze 'de politie is je beste vriend'. Een respectvolle
vriend die oog heeft voor de burger en zijn belangen, maar die als het
echt nodig is ook streng durft te zijn. Een vriend die zich
geïnteresseerd maar terughoudend opstelt en zich verre houdt van
Wichtigtuerei, geruchten en lichtvaardige verdachtmakingen.
Zo niet, dan is het risico groot dat we dezelfde kant opgaan als de
Verenigde Staten, een land waarvan we in dit opzicht niets positiefs te
leren hebben. Dan komen politie en justitie niet in, maar tegenover de
samenleving te staan.