Justitie buigt zich over kinderporno en erotica
Porno is geen kunst
door F. Kuitenbrouwer
De Hoge Raad is onverbiddelijk en de Tweede
Kamer is het daarmee eens: het privébezit van een enkel stuk
kinderporno is al strafbaar. Wat betekent dit voor de bezitter van
kindererotica met kunstzinnige pretenties?
Op 6 april 1995 beleefde de toenmalige minister van Justitie Sorgdrager
moeilijke momenten in de Tweede Kamer. Aan de orde was een omstreden
voorstel van haar voorganger Hirsch Ballin om de strafwet aan te
scherpen op het punt van kinderporno. Voortaan zou iedereen die
kinderporno in voorraad had, strafbaar zijn - ongeacht de vraag of
daaraan commerciële motieven ten grondslag liggen dan wel pure
privédoeleinden. Dat laatste ging wel erg ver, vond de Raad van
State in zijn advies over het wetsvoorstel. Seks behoort immers tot het
privédomein.
De strafwet dient consideratie te hebben met de persoonlijke
levenssfeer, vond zelfs de eigen partij van Hirsch Ballin, het CDA. En
dus probeerden verschillende afgevaardigden bij de plenaire behandeling
de strenge wetstekst te nuanceren. Sorgdragers partijgenoot Boris
Dittrich verklaarde ,,dat een particulier die voor eigen gebruik een
exemplaar van een verboden afbeelding in zijn bezit heeft zoveel
mogelijk buiten schot moet blijven''. Daar kon de minister een heel eind
in meegaan. Zij betoogde dat de term ,,in voorraad hebben'' in de nieuwe
wetsbepaling niet slaat op ,,het privébezit van een enkele
afbeelding. Het begrip heeft een externe connotatie, het heeft ook een
zekere pluraliteit in zich''.
Op 21 april van dit jaar werd het redelijk alternatief van de
bewindsvrouw echter ruw verstoord door de Hoge Raad. Het hoogste
rechtscollege verklaarde geen boodschap te hebben aan het subtiele
ministeriële vertoog over 'een zekere pluraliteit'. In de Eerste
Kamer had de regering zich trouwens weer anders uitgelaten. De
letterlijke wetstekst maakt één enkel plaatje voor
privébezit strafbaar, aldus de Hoge Raad. Daarmee was - in het
belang van de rechtszekerheid - de kous af.
De Tweede Kamer sputterde vorige week nog wat na. In het kielzog van de
Zandvoortse kinderporno-affaire die in de zomer voor zoveel commotie
zorgde, legden de afgevaardigden zich echter neer bij het strenge
oordeel van de Hoge Raad. Kinderporno is een categorie apart door het
grote risico dat de productie gepaard gaat met vormen van
kindermishandeling. De consument heeft recht op zijn eigen levenssfeer,
maar hij is uiteindelijk wél medeverantwoordelijk voor het aanbod
- en dus de productie. Dat was vijf jaar geleden in Duitsland reeds een
belangrijk motief om het enkele bezit van kinderporno onder de strafwet
te brengen.
Toch is het uit justitieel oogpunt zeer de vraag of de beslissing van de
Hoge Raad wel zo wijs was. De top van het Openbaar Ministerie waarschuwt
dat toenemende repressie de kans op perverse relaties vergroot. Aanpak
van de consument is veelal slechts een middel en niet het doel,
waarschuwde Dittrich deze zomer nog in de Provinciale Zeeuwse Courant:
het is immers begonnen om de handel, de netwerken en vooral de
producenten. Dat onderscheid valt in de letter van de wet, waaraan de
Hoge Raad zoveel belang hecht, niet terug te vinden, het hangt af van
het wijs beleid van politie en justitie.
Moeten zelfs kunstverzamelaars zich nu ook zorgen maken? Kunstbezit
heeft bijna per defintie een exclusief element, de afwezigheid van een
zekere pluraliteit. Maar dat baat na de uitspraak van de Hoge Raad juist
niet meer. Kunst hoeft natuurlijk niet ontleend te zijn aan de
werkelijkheid van kindermisbruik, het kan ook fictie zijn. De Tweede
Kamer vroeg op 6 april 1995 of ook het bezit van ,,virtuele
kinderporno'' onder de nieuwe wet zou vallen. Het antwoord van
Sorgdrager: ,,Wanneer er een levensechte animatie is gemaakt, hoeft dat
niet strafbaar te zijn mits er geen kind bij betrokken is geweest.''
Aanstoot
De Hoge Raad heeft zich over deze stelling van de minister nog niet
uitgesproken. Het is echter de vraag of hij wél overeind bljft.
Fictie kan wel degelijk aanstootgevend zijn, zo is gebleken in een reeks
strafzaken door de jaren heen. ,,Kunstenaars zijn zeker niet immuun'',
verklaarde het Europese Hof voor de Mensenrechten tien jaar geleden nog
in het geval van de Zwitserse schilder Felix Müller. Die kwam op
tegen de inbeslagneming van een van zijn werken op een tentoonstelling
in Freiburg, dat grote verontwaardiging bij bezoekers had gewekt. ,,In
het algemeen dienen politie en justitie zich te onthouden van optreden
dat kunstzinnige expressie onnodig belemmert'', suste echter een vorige
minister van Justitie in 1987.
Dat was naar aanleiding van een inval bij de Amsterdamse galerie
Intermale waarbij naaktfoto's van de Amerikaanse fotograaf Don Mader in
beslag werden genomen. Het werd een cause célèbre. Waar
bleek het misbruik van de afgebeelde jongens uit? Op de
geïllustreerde versie van het vonnis die het vakblad Mediaforum
afdrukte, lagen ze er redelijk rustig bij. Enkel bloot is niet
strafbaar, zo luidt een justitiële vuistregel. Toch ging de
rechtbank over tot veroordeling vanwege het ,,prikkelend'' effect op
eventuele liefhebbers. Dit vonnis werd in hoger beroep vernietigd. Het
criterium van het prikkelende effect was echter afkomstig van de Hoge
Raad zelf, die het dus ieder moment weer uit de kast kan halen.
In het algemeen hanteert de politie een onderscheid tussen echte
kinderporno en 'kindererotica'. De tweede categorie geldt niet als
strafwaardig. Een werkgroep van kinderpornobestrijders deed vorige maand
nu net de aanbeveling daar verandering in te brengen. Zij pleitte voor
huiszoeking over de hele linie. De nieuwe minister van Justitie Benk
Korthals nam het rapport welwillend in ontvangst.
De vraag is dan ook weer actueel of het strafrecht niet ruimte moet
laten voor een exceptio artis et scientiae, een uitzondering voor werken
van kunst en wetenschap. De filosoof George Steiner heeft in een
geruchtmakend essay uit 1990 deze uitzondering beargumenteerd vanuit het
fundamentele verschil tussen kunst en pornografie. Pornografie doodt de
verbeelding en reduceert de mens tot één aspect, terwijl
ware kunst juist principieel meerduidig is.
Kunst met een grote k kan niet onzedelijk zijn en pornografie is geen
kunst. Dat was voor de oorlog in Duitsland ook de stelling van het
Reichsgericht: de articiteit kan het seksuele zo sublimeren dat het tot
onderdeel van de kunstzinnige expressie wordt. Het naoorlogse Duitsland
heeft deze leer overgenomen. Maar juist in het geval van kinderporno is
daar inmiddels erkend dat de kunstvrijheid niettemin dient te worden
afgewogen tegen het belang van de jeugdbescherming, signaleerde Aernout
J. Nieuwenhuis vorig jaar in een proefschrift over de grenzen van de
uitingsvrijheid.
Thorbecke
In zijn proefschrift Pornografie en strafrecht (1972) ontkende de
huidige Amsterdamse hoogleraar strafrecht Tom Schalken niet dat kunst de
zinnen kan prikkelen. Hij vond echter dat ,,de strafwaardigheid van het
aanstoot geven door het hogere belang van de kunst dient te worden
opgeheven. Kunst is een zodanige expressievorm, waaraan de meest
elementaire menselijke vrijheid ten grondslag ligt, dat elke beperking,
zelfs in dubio, nimmer opweegt tegen een mogelijke kwetsing van eens
anders eerbaarheidsgevoel (de rechter spreekt toch nog altijd een
prognostisch oordeel uit).''
Aan deze benadering is een ogenschijnlijk onoverkomelijk bezwaar
verbonden: hoe zou de rechter kunnen uitmaken wat wel of geen kunst is?
Het recht biedt geen onderscheidend criterium tussen kunst en andere
uitingen, betoogde de staatsrechtsgeleerde en latere staatsraad J. van
der Hoeven in 1969. En inderdaad, waarschuwde de grote Thorbecke al niet
dat de staat zich verre moet houden van een oordeel over de kunsten?
Toch is er een precedent voor de rechter als kunstrecensent, zo blijkt
uit een verhandeling van de emeritus hoogleraar H. Cohen Jehoram uit
1995. Zijn vak is het auteursrecht, dat een speciale bescherming biedt
aan werken van letterkunde, wetenschap of kunst. Dan zal de rechter toch
moeten vaststellen wat kunst is, ook al is dit - zoals de regering in
het begin van deze eeuw toegaf - ,,eene zaak van persoonlijke
appreciatie''. De rechter heeft dit dilemma opgelost door het
kunstkarakter van beschermde werken terug te brengen tot het vereiste
van een ,,oorspronkelijke'' vormgeving.
Dat geldt echter alleen voor de economische kant van het auteursrecht.
Als het gaat om de immateriële bescherming van de kunstenaar
(bijvoorbeeld wijzigingen in bouwwerken of parodieën) dan is het
,,esthetisch criterium'' wel degelijk auteursrechtelijk relevant,
betoogde Cohen Jehoram. Waarom dan ook niet in het strafrecht?
Een test case dient zich reeds aan: bij de artoteek van Schiedam werden
onlangs oude fotocollages van Joop Schafthuizen - ,,een groot
kunstenaar'' volgens zijn partner Gerard Reve - in beslag genomen.
Verdenking: kinderporno.