U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
  
  NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 




 BOEKEN
 IN DUIZEND WOORDEN
 DISCUSSIE
 BIBLIOTHEEK

Internet en Recht; Een virtueel voetbalstadion met pasjes en knuppels
Frank Kuitenbrouwer

'Het is oncontroleerbaar, het is prachtig, het is ongecensureerd', jubelde The New York Times Magazine in een omslagverhaal over Internet - het netwerk der netwerken, met zijn praatgroepen, het wereldwijde web en andere attracties van de elektronische snelweg: interactief, 24 uur beschikbaar, grensoverschrijdend en multimedia. Bedoelde cover story had echter wèl betrekking op racistische 'hate groups'. Deze venten hun gedachtengoed maar al te graag elektronisch uit. Een geportretteerde voorman zei eerlijk dat zijn clubje zonder Internet 'nog niet de kracht van een 75-watt lampje' zou hebben.

Is het werkelijk de bedoeling van de nieuwe elektronische ruimte om een perfecte geleider te zijn voor rassenhaat en andere Unfug? De vraag heeft een verhoogde actualiteit gekregen door de zaak-Dutroux, die ook ver buiten België de bestrijding van kinderporno en aanverwante praktijken hoog op de crimineel-politieke agenda heeft gezet. Het is bekend dat pedofielen Internet gebruiken als een wereldwijd contactorgaan. De politie in verschillende landen heeft daar overigens reeds actie tegen ondernomen. Medio november werd in Engeland een geestelijke veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf wegens pedofiele handelingen. Hij was via vier verschillende ingangen actief op Internet. Ook de Nederlandse politie maakt zich op voor 'digitaal rechercheren', zoals het wordt genoemd.

De eeuwige wedloop tussen 'cops and robbers' kent in de elektronische ruimte speciale juridische complicaties. Deze zijn onderwerp van een studie over encryptie en uitingsdelicten op het Internet, de derde uitgave in het zogeheten ITeR-programma over informatietechnologie en recht. Dit programma maakt deel uit van het Actieplan electronische snelwegen van het kabinet-Kok, dat de ambitie heeft Nederland een koppositie binnen Europa te bezorgen. De uitgestippelde weg naar een veelbelovende digitale toekomst is echter bezaaid met normatieve valkuilen, zo blijkt uit recente publicaties over uiteenlopende juridische aspecten van 'cyberspace'. De opstellers van het ministeriële actieplan erkenden ook volmondig dat de ontwikkeling van de elektronische snelweg de nodige 'maatschappelijke dilemma's' oplevert.

Op het terrein van de intellectuele eigendom komen gevestigde aanbodsbelangen steeds meer op gespannen voet te staan met de moderne elektronische cultuur van 'sharing' (het aan elkaar doorgeven van computerprogramma's) en 'sampling' (het uit allerlei geluid- en beeldfragmenten opbouwen van een nieuwe clip). De harde kern van het auteursrecht is een exclusief recht op het openbaarmaken en verveelvoudigen. Deze kernbegrippen worden nu juist ondergraven door de moderne techniek.

Omgekeerd betoont het auteursrecht zich ook een gulzige vorm van recht. Niemand zal het in zijn hoofd halen kijkgeld te heffen voor het snuffelen in een boekwinkel. Auteursrechtelijke die-hards verdedigen echter doodleuk dat het 'browsen' op Internet wel degelijk onder het auteursrechtelijke verbodsrecht valt zodat er voor moet worden betaald. Dit voorbeeld is ontleend aan de publicatie Intellectueel eigendom in digitaal perspectief die de 'Nederlandse vereniging voor informatietechnologie en recht' aan de botsing tussen auteursrecht en informatievrijheid in cyberspace heeft gewijd. De vereniging is er nog niet uit, maar dat er iets wringt is wel duidelijk. Zo staat het voortbestaan van de openbare bibliotheek op het spel. Een themanummer over de digitale bibliotheek en het auteursrecht van het nieuwe blad Informatie Professional schetst een zwart scenario waarin de auteursrechthebbenden via gesloten netwerken de gehele keten van het gebruik van informatie in handen krijgen.

De moderne informatie- en communicatietechnologie geeft ook een nieuwe impuls aan de stelling dat de schat aan informatie die de moderne overheid bezit eigenlijk thuishoort in een 'publiek domein' dat dient open te staan voor iedere belangstellende burger. Dit is ook een van de speerpunten van het actieplan. Het daadwerkelijk in praktijk te brengen is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan, zo blijkt uit een studie door A.A.L. Beers die werd gepubliceerd in de zogeheten Fatimareeks over informatie en communicatie van het Rathenau-instituut voor technology assessment.

De auteur is specialist op het gebied van openbaarheid van bestuur. Een knelpunt is vaak dat de overheid contracten afsluit met particuliere uitgevers om haar bestanden te exploiteren. Dat wordt gestimuleerd door de EU. Maar voor de burger hangt er een prijskaartje aan dat de toegangkelijkheid al gauw beperkt. Beers betoogt dat de overheid ook bij ppp-contracten (public private partnership) 'een publieke zorgtaak' behoudt. Daar ontbreekt het nodige aan, zelfs als het gaat om de elementaire stelregel dat een ieder wordt geacht de wet te kennen.

Het voldoen aan deze burgerplicht is niet alleen lastig wegens het grote aantal wetten maar ook vanwege het staccato van wetswijzigingen dat daarin wordt aangebracht. Voor een gewoon mens (en trouwens ook menige specialist) is er vaak niet meer uit te komen. De staat der Nederlanden publiceert de wijzigingen maar acht het niet zijn taak een bijgewerkte versie van iedere wet ter beschikking van haar burgers te stellen terwijl dat elektronisch gezien een fluitje van een cent is.

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer (privacy) is historisch gezien het brandpunt van informatierechtelijke zorgen. De elektronische snelweg geeft daaraan een nieuwe dimensie. Nu al geldt in de VS dat een abonnement op een tijdschrift de ontvanger komt te staan op 25 ongevraagde aanbiedingen per half jaar via de post. Dat belooft nog wat voor elektronische abonnementen en bijbehorende direct-e-mail. Veel aanlegplaatsen ('sites') op het Net voorzien hun bezoekers van een zogeheten 'cookie', een elektronisch stickertje dat het profiel van de klant vastlegt. Elektronische klanteninformatie wordt vaak ook nog opgeslagen in enorme 'datapakhuizen' als basis voor informationele mijnbouw, een methode om uit allerlei verspreide persoonsgegevens nieuwe informatie te winnen.

Datamining is een van de onderwerpen die aan de orde worden gesteld in de bundel Privacy in het informatietijdperk van het Tilburgse Centrum voor recht, bestuur en informatisering. In deze bundel worden de privacyproblemen geanalyseerd vanuit verschillende gezichtspunten zoals ethiek, koop en verkoop van persoonsgegevens en de rol van de overheid. Er staat een nieuwe privacywet op stapel (de tekst van het voorontwerp is als bijlage opgenomen in de bundel) maar erg veel animo valt daarover nog niet te bespeuren.

Misschien kunnen we beter proberen de techniek met de techniek uit te drijven. Onder het acronym PEP (privacy enhancing technologies) wordt ingespeeld op de snel toenemende beschikbaarheid van versleutelingstechnieken als de digitale handtekening of een dito alias. Daar wordt echter direct de waarschuwing aan vastgeknoopt dat voorkomen dient te worden dat criminele activiteiten worden verhuld in een 'virtuele mistsluier'. Want ook het strafrecht wordt gesteld voor lastige dilemma's. Internet gaat er nu net prat op dat het zich onttrekt aan iedere vorm van externe controle. Op zichzelf is deze pretentie niet iets om wakker van te liggen. De gewone aardse rechtsnormen verliezen hun geldigheid niet door de enkele omstandigheid dat de geadresseerden zich op de elektronische snelweg bevinden. Kinderporno is kinderporno, ook op Internet, zo blijkt wel uit de reeds genoemde ITeR-studie. De strafbaarheid van digitale smaad vertoont nog een juridisch oneffenheidje, maar dat doet aan het principe niet af: de strafwet geldt ook in cyberspace.

Internet biedt tegelijk ongekende mogelijkheden om zich ongrijpbaar te maken. Drie van deze omstandigheden vormen de hoofdmoot van de ITeR-studie: Anonimiteit. Het gebruik van pseudoniemen is al heel gewoon op het Net. Maar er zijn ook zogeheten 'remailers', elektronische postbussen die berichten van elk identificerend kernmerk ontdoen alvorens ze door te zenden. Encryptie: Het wordt steeds makkelijker elektronische berichten te versleutelen of een geheime boodschap onherkenbaar op te nemen in een tekst of een gedigitaliseerd plaatje. Naarmate het betalingsverkeer op Internet verder van de grond komt, neemt het gebruik van encryptietechnieken toe.

Het grensoverschrijdende karakter van Internet: het in Duitsland verboden extremistische blad Radikal week gewoon uit naar een Nederlandse provider XS4all (computergastheer). Het gaat trouwens bepaald niet alleen om politiek extremisme en porno. Bestellingen in het buitenland via Internet zijn ook een middel om nationale beperkingen op de geneesmiddelenverstrekking te omzeilen.

Het encryptieprobleem spitst zich toe op de wens van de overheid de kunnen blijven beschikken over een achterdeurtje om in geval van nood (zware criminaliteit, terrorisme) toegang te houden. Daartoe zouden de sleutels moeten worden gedeponeerd bij een 'betrouwbare derde partij', die ze alleen afgeeft als een rechter dat beveelt. Deze formule maakt, gezien het grensoverschrijdende karakter van Internet, alleen een kans als er internationale overeenstemming over valt te bereiken. Daarvoor is hard gelobbied binnen de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO), de club van 29 geïndustrialiseerde landen. Maar de geïndustrialiseerde wereld bleek vorige maand bij het verschijnen van een langverwacht beleidsdocument hopeloos verdeeld.

Nederland werkt nu aan een wettelijke verplichting voor netwerkexploitanten om technische voorzieningen te treffen voor het aftappen van berichtenverkeer. Een verbod van het versluieren van informatieverkeer tussen eindgebruikers wordt echter (nog) niet overwogen. 'Een allesomvattende oplossing lijkt vooralsnog een onhaalbare kaart', concludeert de ITeR-studie droogjes.

Voor het probleem van de anonimiteit dient zich wel een Ei van Columbus aan: maak de providers mede aansprakelijk voor wat zij toelaten. De zorg over cyberporno heeft in de VS al geleid tot de Computer Decency Act die de providers verantwoordelijk maakt voor het weren van 'onbetamelijk' materiaal. Deze wet is echter direct opgeschort in afwachting van een definitieve uitspraak van het federale Hooggerechtshof, die voor de zomer wordt verwacht. Het voornaamste punt van kritiek is dat de maatstaf van onbetamelijkheid veel te vaag is. De eigenlijke vraag is of censuur wel een taak voor particuliere dienstenaanbieders is.

Deze vraag geldt ook voor het recept van zelfregulering dat opgeld doet in Nederland. De georganiseerde dienstenaanbieders hebben zelf al een meldpunt kinderporno ingesteld. In ruil daarvoor wordt hen een variant op het zogeheten uitgeversprivilege toegedacht. Dit betekent dat een intermediair in beginsel aan strafrechtelijke aansprakelijkheid kan ontkomen door de auteur van een verdachte boodschap aan te wijzen.

Voorzover het gaat om providers die zelf praatgroepen en dergelijke organiseren, ligt dat in de lijn. Dergelijke intermediairs zijn actief bij het berichtenverkeer betrokken. Moeilijker ligt het voor de providers die zich beperken tot het bieden van toegang tot het Net aan eenieder die daarvoor betaalt. Van dergelijke neutrale aanbieders is de toegankelijkheid van Internet juist sterk afhankelijk. Voor hen is het privilege vooral een dubbele bodem. Het heeft slechts betrekking op een beperkt aantal (uitings)delicten, zoals belediging. Inbreuk op auteursrecht valt er bijvoorbeeld buiten. Het gevaar is niet denkbeeldig dat toekenning van het beperkte privilege er vooral op uitdraait de 'medeplichtigheid' van toegangsaanbieders met hun klanten in alle andere gevallen te benadrukken.

Om voor het privilege in aanmerking te komen moet een toegangsaanbieder zich toch al vergewissen van de identiteit van elke gebruiker. Zo gaat Internet een beetje lijken op het moderne voetbalstadion waar men straks ook alleen binnenkomt met een 'persoonsgebonden clubkaart' compleet met pasfoto of vingerafdruk. Dat is niet direct een bijdrage aan de unieke graad van gebruikersparticipatie die volgens Amerikaanse rechters nu juist typerend is voor Internet. In het verlengde ligt het automatisch scannen van berichten. Geen provider zal zich immers willen blootstellen aan de aansprakelijkheid voor een misrekening. Net als voor het moderne stadion valt zeker voor Internet te voorspellen dat de verscherpte toegangscontrole zal leiden tot het bedenken van nieuwe trucjes om zich te vermommen of op andere manier de nieuwe poortwachters van de Infobahn te slim af te zijn. Volgens het rapport Digitaal rechercheren wordt de gewone encryptie opgevolgd door 'steganografie' - versluierd versleutelen. Gevolg is dat de last van de cybercontroles vooral drukt op de gewone gebruiker van Internet.

De dilemma's van het nationale actieplan 'Electronische snelwegen' vormen een aardige stimulans voor de informatierechtsgeleerden. Waar al deze beschouwingen toe moeten leiden, is een stuk minder duidelijk.

Behalve aanbieders van porno zoeken ook veel politiek extremistische organisaties, zoals Amerikaanse 'white power' groepen, een plek op het World Wide Web.


A.A.L.Beers: Informatica Publica. Publieke toegankelijkheid van elektronische overheidsinformatie. Otto Cramwinckel, 144 blz. fl. 29,50
S.J.H.Gijrath, R. van den Hoven van Genderen en H.W.Wefers-Bettink (red):Intellectueel eigendom in digitaal perspectief. Samsom, 106 blz. fl. 39,50
A.M. Kemna en A.Tuinder: Regulering van encryptie. Th. de Roos, G. Schuijt en L.Wissink: Smaad, laster, discriminatie en porno op het Internet. Samsom, 256 blz. fl. 49,50
Sjaak Nouwt en Wim Voermans (red): Privacy in het informatietijdperk. Sdu, 248 blz. fl. 75,-

(NRC Handelsblad / Boeken, 2 mei 1997)

NRC Webpagina's
3 mei 1997


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)