|
BOEKEN
|
Paniekbeheersing voor de mediafoob
Dick van Eijk Zoals bekend bedreigt het Internet de staatsveiligheid, de moraal en de kinderziel. Het net is immers het domein van pornografen, neonazi's, voetbalsupporters en criminelen. Zelf zouden we er misschien nog wel mee overweg kunnen, maar de jeugd! De jeugd, toch al dommer dan wij ooit geweest zijn, bedorven door talkshows, rapmuziek en alomtegenwoordige seksuele verleiding - die gaat eraan ten onder. En daarmee staat de toekomst van de natie op het spel. Dus moet er iets aan worden gedaan, moeten er regels komen. Het digitale vuilnis als het even kan verboden worden, en in elk geval moet de techniek onze kinderen ertegen beschermen. Dit is ongeveer de redenering waartegen Jon Katz, voormalig journalist en tegenwoordig onder meer mediacriticus van het tijdschrift Wired, tekeer gaat. Naar Nederlandse maatstaven lijkt het misschien allemaal wat overdreven, maar in Amerika gaan discussies over het Internet, de moraal, de verdomming van de jeugd en de ondergang van de natie met aanzienlijk meer hysterie gepaard dan hier. Hoewel de noodzaak voor een boek als dit hier ontbreekt, snijdt de auteur drie thema's aan waarover hij, ook ontdaan van alle polemiek, behartenswaardige dingen te berde brengt. Dat zijn: de maatschappelijke inbedding van populaire cultuur, de journalistiek in tijden van wereldwijde interactieve netwerken, en het recht van kinderen op informatie. Haat-liefde-verhouding Populaire cultuur mag dan geen Amerikaanse uitvinding zijn, het is wel wat Amerika heeft grootgemaakt. Zeker, kanonnen tellen ook, maar de aantrekkelijkheid van the American way, wordt veel meer bepaald door Hollywood, rock & roll, televisieseries, fast food en Coca Cola. Desondanks verkeren Amerikanen in een moeizame haat-liefde-verhouding tot hun populaire cultuur. Tegelijk wordt er hard afgegeven op de populaire cultuur, vooral op nieuwe uitingen ervan. Waren het aanvankelijk stripverhalen die het moesten ontgelden, of rock & roll muziek, nu liggen gangsta rap, daytime talkshows en Internet onder vuur van cultuurpessimisten. Vanouds zijn zulke critici vooral in het conservatieve kamp te vinden. Typische redeneringen van de rechtste moraalridders zijn dat het gevaarlijk is op straat omdat er bomrecepten op het Internet staan - en niet omdat elke gek een geweer kan kopen: gun control is onbespreekbaar. De boodschapper de schuld geven is niks nieuws, maar hier krijgen slechts bepaalde boodschappers de schuld: 'nieuwe' media-uitingen, relatief nieuwe televisiefenomenen als de talkshows van Rikki Lake, nieuwe radiovormen als talk radio met eindeloos inbellende luisteraars, nieuwe muziek als rap en natuurlijk het Internet.Voor Katz vormt William Bennett, minister van onderwijs onder Reagan, tegenwoordig vooral auteur van dikke boeken over moraal, de belichaming van dit cultuurpessimisme. Wat hem vooral zorgen baart is dat mensen als Bennett tegenwoordig steun vinden bij baby boomers die inmiddels zelf kinderen hebben. Zij die de rock 'n' roll bevochten op hun ouders, maken zich nu ernstige zorgen over de slechte invloed van gangsta rap op hun eigen kroost. Omdat media in deze cultuurangst een centrale rol spelen, spreekt Katz van 'mediafoben'. De jaren negentig vormen het decennium van de mediafoob, stelt hij. Deze voelt de vaste grond onder zijn voeten wegglijden. Hij neigt naar paniek. Die uit hij door de wijzen op de gevaren van de nieuwe media voor anderen, met name voor kinderen. Maar uiteindelijk is hij vooral zelf bang. De mediafoob is iemand die de greep op de wereld kwijtraakt. Daar heeft hij waarschijnlijk gelijk in, meent Katz: hij ráákt de greep op de wereld kwijt. De wereld wórdt groter en ingewikkelder. Maar in plaats van te leren omgaan met de nieuwe nieuwe wereld, verzet hij zich ertegen, en zoekt hij wanhopig naar regels - zoals de Communication Decency Act die onder meer porno op Internet moest verbieden maar door een rechtbank in strijd met de Grondwet werd verklaard - en naar een technological fix - zoals de V-chip, een chip die in televisies zou moeten worden ingebouwd en bij gewelddadige programma's het beeld moet afzetten voor de kinderen. Bij de jongeren van nu doet zich de omgekeerde ontwikeling voor. Kranten lezen ze niet meer, naar het 'gewone' nieuws op de televisie kijken ze nauwelijks. De nieuwe media vormen hun thuis. Bij die ontwikkeling staat Katz ook niet te juichen - hij is geen cyber-afficionado - en hij betreurt het met name dat de traditionele journalistiek jongeren nauwelijks meer bereikt. Maar dat is wel de eigen schuld van de journalistiek, meent Katz. Journalisten hebben zich volgens hem verschanst achter een masker van objectiviteit. Dat bleek bijvoorbeeld bij het grootste journalistieke evenement van de afgelopen jaren, het proces tegen O.J. Simpson. Geen verslaggever durfde zich over de schuldvraag uit te laten. Lezers en kijkers voelden zich in de steek gelaten, aldus Katz. Vol nostalgie verhaalt hij van de tijd van Thomas Paine, de achttiende eeuw, toen gewone burgers nog stukken schreven voor kranten, en toen auteurs onverbloemd stelling namen. Vandaag de dag zijn alle kranten in handen van grote bedrijven, waarvan de leiding alleen oog heeft voor de belangen van de aandeelhouders. Op de networks komt de burger er helemaal niet aan te pas. Het equivalent van de ingezonden brief moet daar nog worden uitgevonden. De journalist is machtig en onbereikbaar geworden. Welke krant waagt het om bij elk bericht het email-adres van de verslaggever te zetten, zodat lezers direct kunnen reageren, vraagt Katz zich af. (Overigens vermelden enkele Zweedse kranten, waaronder het toonaangevende Dagens Nyheter bij vrijwel alle grotere stukken het doorkiesnummer van de auteur.) De traditionele journalistiek heeft onmiskenbaar grote waarde, stelt Katz, wanneer het gaat om het grondig uitzoeken van zaken, het met kennis van zaken berichten over complexe ontwikkelingen. Behoud dat goede, maar wordt tegelijk interactief - stel je open voor de burgers - en hervind de moraal. Kinderen Burgers hoeven niet te kiezen tussen oude en nieuwe media, ze hebben allebei. Zeker, de oude media moeten zich aanpassen, maar wat Katz vooral bepleit is dat burgers leren omgaan met de veelheid aan informatiebronnen die nu tot hun beschikking staan. Van bijzonder belang acht hij daarbij de positie van kinderen. Ouders moeten hun kinderen leren om verstandig met media om te gaan, bepleit hij. Laat ze bijvoorbeeld elke dag een satellietfoto met het weer ophalen van het net. Introduceer ze tot bronnen die specifiek voor kinderen van hun leeftijd zijn. Ouders moeten zich realiseren dat kinderen oneindig veel veiliger zijn achter het scherm van een computer dan op straat. Ontdaan van alle heftigheid waarmee Katz zijn standpunten verwoordt, klinkt dit allemaal buitengewoon redelijk. Katz' ideeën over populaire cultuur en over opvoeding van kinderen passen naadloos in de weldenkende hogere middenklasse die een boekenbijlage leest. Met zijn opvatting over journalistiek zal dat niet zo snel het geval zijn. Maar Nederland kent geen ontlezing op de schaal zoals die in de Verenigde Staten plaatsvindt, en bovendien hebben Nederlandse lezers weinig reden om nu al nostalgisch terug te verlangen naar de moraal in de journalistiek. Daaraan hebben we ons immers nog maar nauwelijks ontworsteld. Laten we het eerst nog maar een poosje zonder proberen.
Jon Katz: Virtuous Reality. Random House, 212 blz. fl. 49,35 (NRC Handelsblad / Boeken, 16 mei 1997) |
NRC Webpagina's
3 mei 1997
|
Bovenkant pagina |