|
BOEKEN
|
Digi-kids in de aanval Concentreren in een virtuele chaos Sjoerd de Jong Het indelen van generaties is, zoals alle hokjesdenken, geruststellend en bedreigend tegelijk. Een schematisering in leeftijdscohorten, die zich collectief onderscheiden van hun voorgangers, schept orde in de sociale chaos en geeft hoop dat er altijd iets nieuws onder de zon zal zijn - al is het maar een nieuw soort ellende. Tegelijk jaagt precies die ordening angst aan. Wie al oud is, zal immers plaats moeten maken, vrijwillig of onder dwang, voor de jeugd. En wie nu nog een monter nieuw model is, weet dat hij na een moeizame vadermoord ook zelf zal slijten en 's nachts de guillotine zal horen zoeven. Roest slaapt nooit, in dit wereldbeeld. Het begrip generatie werd als sociaal-wetenschappelijke categorie geijkt door de Engels-Hongaarse socioloog Karl Mannheim in de jaren twintig, maar heeft pas de laatste decennia op allerlei terreinen een hoge vlucht genomen. Dat heeft tal van oorzaken, van biologische tot demografische en sociale. In de moderne welvaartssamenleving werd vanaf het begin deze eeuw de 'jeugdfase' steeds langer: jongeren werden steeds eerder (seksueel) rijp maar steeds later geroepen tot maatschappelijke verantwoordelijkheid. Tegelijk vormden ze na de Tweede Wereldoorlog alleen al door hun aantal (de 'baby boom') een belangrijke sociale factor en commerciële doelgroep. Ten slotte stelde de opkomende post-industriële samenleving steeds hogere - en wisselende - eisen aan kennis en vaardigheden van nieuwe lichtingen op de arbeidsmarkt. Zo werd 'generatie' een handzame maar ook steeds vagere term om bijvoorbeeld de conjunctuur in de popmuziek begrijpelijk te maken, maar ook om duidelijk te maken over welke maatschappelijke of intellectuele vaardigheden de jeugd niet meer of juist wèl beschikte, vergeleken met hun voorgangers. Vaker gaat het daarbij om typeringen die ouderen verzinnen, dan om etiketten waarmee de jeugd zichzelf wil onderscheiden. In de vele generaties die in de loop der jaren door reclame en media zijn gewandeld - beatgeneratie, babyboomers, lost-generation, no future-generatie, ik-generatie, de generatie-X, de chemische generatie, enzovoorts - drukt zich vooral de wens uit van dertig-plussers om greep te krijgen op de lichtingen van wie ze niet alleen thuis maar vooral buiten de hete adem in de nek beginnen te voelen. Hete adem Douglas Rushkoff, 35 jaar, is auteur van tijdgeestgevoelige bestsellers over media (Media Virus!) en cybercultuur (Cyberia: life in the trenches of hyperspace) alsmede samensteller van een bundel over de (post)moderne jeugd (The GenX Reader). Hij wordt al, tegen wil en dank, een 'cybergoeroe' genoemd, die tien vingers heeft aan de steeds wildere pols van mediasamenleving en jeugdcultuur. En hij is een veelgevraagd spreker bij bedrijven die willen weten hoe de moderne jeugd, markt-technisch gesproken, in elkaar zit. Op grond van zijn nieuwste boek, Children of Chaos, mag hij menig nieuwe opdracht van verbijsterde handelaren verwachten, want daarin waagt hij zich aan zijn meest ambitieuze project totnutoe: een optimistische typologie van de moderne kids als een volgende fase in de menselijke evolutie. 'Onze kinderen leiden ons in onze evolutie voorbij het lineaire denken, voorbij dualisme, mechanicisme, hierarchieën, metaforen en God zelf naar een dynamische, holistische, animistische, gewichtloze cultuur. Chaos is hun natuurlijke leefomgeving', aldus Rushkoff. De kids die nu zo cool zitten te zappen op 26 kanalen zijn dus andere mensen, betere mensen, en niet te vergeten nieuwere mensen, dan hun ouders die nog met klunzige vuisten tussen Nederland 1 en 2 heen en weer schakelen. Dat is interessant, maar natuurlijk eerder een voorspelling dan een conclusie: of we in Beavis and Butthead echt te maken hebben met een nieuw menstype zal immers pas achteraf, over een jaar of vijftig, kunnen worden vastgesteld, als ook zij het skateboard hebben verruild voor de recreatiezaal in het bejaardentehuis. Maar ook zonder zevenmijlslaarzen aan, maakt Rushkoff een aantal prikkelende opmerkingen over het media-gedrag van de moderne 'screenager'. Hun kortere 'attention span', zo vaak belamenteerd als gebrek aan concentratie, is juist een groter vermogen tot concentratie: het vermogen een zinnig geheel samen te stellen uit een bombardement van asynchrone brokstukken. Zij laten zich niet overdonderen of gek maken, zij 'regisseren' hun eigen chaos. Ze zijn in staat tot 'multi-tasking': het uitvoeren van allerlei ongelijksoortige handelingen tegelijk, zoals zes kanalen tv-kijken, email lezen en een sandwich eten. Dat, aldus Rushkoff, is een nieuw en niet-lineair talent waarmee ze zich beter dan hun ouders staande kunnen houden in een chaotisch universum. Met die lofzang op de 'screenagers' schaart Rushkoff zich in de rijen van postmoderne cultuuroptimisten, zoals de Wired-redacteur Jon Katz, die zich onlangs in Virtuous Reality (zie Boeken, 16 mei) keerde tegen klaagzangen over de verloedering van de jeugd en de leegheid van de computersamenleving. Dat is nuttig, want de golf van morele paniek die vooral in de Verenigde Staten door de media slaat, kan wel wat olie gebruiken. Paniek kan weliswaar, mits ternauwernood beheerst, de aandacht helpen concentreren, maar is een slechte raadgever bij sociale kwesties. Nieuwe mens Rushkoff is niet in paniek. Hij doet ook erg zijn best zwaarwichtigheid en bombast te vermijden. Zijn betoog kabbelt op een 'ik-bedenk-het-ook-nu-pas' toon voort, waarmee hij wil onderstrepen dat zwaarwichtigheid en pretentie achterhaalde stijlmiddelen zijn voor een oudere en minder speelse generatie. Zodat de vorm van zijn betoog aansluit bij de ludieke strekking: weg met het sombere, alcoholisch-literaire wereldbeeld van de twintigste eeuw; op naar het vrolijke, digitaal-psychedelische van de volgende. Maar welke 'generatie' bedoelt Rushkoff precies? Als we het snowboarden, internetten en XTC-slikken bij elkaar optellen, komen we weer uit bij de Amerikaanse en Westeuropese witte middenklasse-jeugd die al sinds de jaren zestig de popcultuur beheerst. Hier wordt de streetwise cultuur geschetst van kinderen die niet van de straat komen, maar uit een hoger opgeleide, suburbane middenklasse. In hun zap-gedrag gloort een nieuwe mens, op hun house-feesten is een 'glimp van een waarachtig groepsbewustzijn' waar te nemen. In Somalië wordt namelijk nog maar weinig gezapt, althans voorlopig. Het is moeilijk te ontkennen dat die westerse jeugd, opgegroeid in de jaren tachtig en daarmee de eerste naoorlogse generatie voor wie de Tweede Wereldoorlog echt tot het verleden behoort, nieuwe manieren heeft gevonden om in het reine te komen met een technologische media-samenleving die in allerlei opzichten (religie, werk, vermaak) steeds 'virtueler' wordt. Een samenleving bovendien waarin voor tieners en twintigers, bij gebrek aan knellende maatschappelijke verantwoordelijkheden, het vormgeven van zoiets als een 'identiteit' een full-time bezigheid is geworden. Dat vergt flexibiliteit, ernst en permanente inzet. De blanke jongeren waar Rushkoff over schrijft - we zien even af van de 'gabbers', die zoals alle lower class-culturen vooralsnog in criminele termen worden benaderd en bijvoorbeeld onlangs onderwerp waren van een onderzoek door de Binnenlandse Veiligheids Dienst - zijn pragmatisch, eclectisch en vertrouwd met beeldcultuur en informatie-samenleving. Ze stellen hun 'identiteit' samen uit een eindeloze voorraad culturele prulletjes zonder zich met één te vereenzelvigen. Vroeger was een hippie een hippie, en een oude hippie onmiskenbaar een oude hippie. Maar een neo-hippie kan een punk-jasje dragen, en een whiz kid een Goofy-shirtje uit de kindercrèche. Dat is overigens geen ironie - een stijlmiddel dat alleen gedijt op de luxe van een afgeronde identiteit - maar een ernstig spel van een generatie die zichzelf moet zien te definiëren in een samenleving die ook zónder hen wel op glasvezelkabels doordraait. Het is daarnaast een dappere poging zich te onttrekken aan de koloniserende etiketten van de generatie-kenners. De jonge spelers worden daarbij minder dan hun oudere broers en zussen gehinderd door 'historisch besef', wat ze wendbaar maakt en beter in staat te spelen. Hegel on-line Maar is dat spel van hide and seek altijd leuk? Een zwak punt van dit boek is dat Rushkoff voorbij gaat aan de objectieve noodzaak achter alle style surfing.De MTV-jeugd past bij hem in een onstuitbare kosmische evolutie; een soort hegeliaanse mars van de Geest door de geschiedenis, die geen rekening hoeft te houden met historische hardware. Terwijl de druk achter alle netsurfen en snowboarden toch nog steeds de consumptiemaatschappij is die door ouderen wordt beheerd. Dat de jeugd op den duur uit de chaos die dat oplevert wel eens een nieuwe orde zou willen creëren, lijkt maar half bij Rushkoff op te komen. Chaos is immers feest. En wie 'de turbulente aard van chaos' omarmt, raakt 'ingeplugd in een diepere sensibiliteit voor wat uiteindelijk alles bij elkaar houdt'. In zulke passages maakt Rushkoffs levendige portret van jeugdculturen plaats voor kleffe slogans over de toekomst van de mensheid en wordt zijn boek een modieuze puinhoop. Rushkoff bedient zich van een banale tweedeling in een 'oud' (lineair, dualistisch, mechanistisch) en een 'nieuw' (chaotisch, holistisch, animistisch) wereldbeeld. Voor zulke indelingen van de wereldgeschiedenis - populair in New Age-kringen - geldt a fortiori wat voor generatie-schema's geldt: hoe grover ze zijn, hoe pakkender. En hoe bedrieglijker. Dat wreekt zich ook bij deze auteur. Want ondanks Rushkoffs afscheid van het zogenaamde 'lineaire' denken is Children of Chaos doordrenkt van een zeer lineair en zeer Amerikaans vooruitgangsgeloof. Onverminderd wordt in de geschiedenis een evolutie ontwaard naar de 'gouden stad op de heuvel', het Koninkrijk Gods op aarde, zij het nu in gedigitaliseerde vorm. Zijn hermetische tweedeling roept ook de vraag op hoe die 'wereldbeelden' zich tot elkaar verhouden en of ze wel zo incompatibel zijn als Rushkoff lijkt te geloven. Waarom proberen kids, als ze zo ontspannen aan het turbuleren zijn, toch 'betekenis' en 'zin' te geven aan de chaos, zoals hij goedkeurend schrijft? Dat lijken nu juist 'lineaire' begrippen. Of verschillen de digi-kids toch niet zó principieel van eerdere menstypen? Af en toe toont Rushkoff zich bovendien pijnlijk naïef, zoals in zijn oppositie van 'spiritueel' (goed!) en 'hiërarchisch' (fout!) denken. Het etiket 'hiërarchisch' is eerder van toepassing op 'spirituele' denkvormen, met hun autoritaire onderscheid in 'stadia' en 'sferen', dan op de exacte wetenschap waarin Rushkoff het ontwaart. Die is juist universeler en egalitairder dan de getrapte metafysica's die hij zo 'spiritueel' vindt: twee maal drie is overal zes, ongeacht sekse, ras of geloof. Je eigen chaos regisseren mag een nieuw talent zijn. Maar ook het feestje dat 'chaos' heet zal een keer aflopen. Dan kunnen we een nieuwe 'generatie' bedenken, één die beter kan omgaan met een post-chaotisch-stress-syndroom. Dat wil zeggen met een kater.
(NRC Handelsblad / Boeken, 11 juli 1997) Homepage van Douglas Rushkoff. |
NRC Webpagina's
12 juli 1997
|
Bovenkant pagina |