|
BOEKEN
|
Gesprekken over de islam
De echte vijand zijn we zelf
Immigreren is aanpassen. Het is een wet van Meden en Perzen. Maar in Nederland is deze wet lang genegeerd. Er zijn vele oorzaken voor aan te wijzen. Het cultuurrelativisme van de jaren zeventig, ingebed in een bijna collectief post-koloniaal en eurocentrisch schuldgevoel. De onbekendheid met het verschijnsel immigratie in Nederland, dat zich na de Tweede Wereldoorlog juist als een emigratieland zag. En de ontzuiling, die een hele generatie bevrijdde uit de kluisters van de patronage en vervolgens de norm werd voor de emancipatie van alle nieuwe groepen die nadien hun weg in de samenleving nog moesten vinden. De immigranten in Nederland werden daarom afgekocht. Dat was weliswaar iets duurder, maar voor het establishment en de runners-up ook een stuk rustiger. Aan dit zogeheten 'doodknuffelen' is al enige jaren geleden een einde gekomen. De vraag was alleen wie er uit het politieke circuit als eerste bij zou zijn om deze kentering politiek-ideologisch voor zich op te eisen. Het gevoel voor timing was, zoals bekend, bij de VVD het best ontwikkeld. Om de meningsvorming over 'Nederland-immigratieland' - wat het formeel nog steeds niet mag heten, maar in de praktijk wel is - van een nieuwe impuls te voorzien, heeft het liberale Tweede Kamerlid Oussama Cherribi een zevental gesprekken gearrangeerd. Samen met Gijs von der Fuhr van het Amsterdams Centrum Buitenlanders heeft Cherribi deze interviews vervolgens verwerkt tot Moslim in de polder. Het resultaat in boekvorm maakt een wat haastige indruk. De profielschetsjes van de geïnterviewden graven met karakteriseringen als 'hij heeft een hekel aan onrecht', 'aan stamhoofden' en 'aan liegen' - wie daar geen hekel aan heeft en dat openlijk durft te zeggen, melde zich - nog minder diep dan een bruinkoolmijn. De vraagstelling houdt soms het midden tussen een interview in Voetbal International ('u hebt een druk bestaan'; 'kunt u wat over uzelf vertellen') en een tafelgesprek in de sociëteit ('ons ontbreekt de tijd om theologie te bedrijven; toch veroorloof ik me een opmerking op dat gebied'). En de antwoorden, waarin vele herhalingen voorkomen, zijn niet aan een adequate eindredactie onderworpen. Maar de meeste gesprekspartners weten hun denkbeelden en posities desondanks toch over het voetlicht te brengen. Dat heeft in de eerste plaats met de selectie van Cherribbi te maken. De deelnemers, die hij voor de conversaties heeft uitgezocht, zijn weliswaar afkomstig uit verschillende windstreken (Turkije, Marokko, Suriname en Holland), ze hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze zijn maatschappelijk succesvol of, in de woorden van de eerste auteur van het boek, 'dynamisch'. Ze schamen zich daarvoor goddank niet. Jan Beerenhout (Amsterdam, 1941) is een van de meest geestdriftige ambtenaren van de hoofdstad. Driss El Boujoufi (Ben Saïd, 1945) is vice-voorzitter van de Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties in Nederland. Üzeyir Kabakteke (Coglu, 1966) is ondernemer. Ali Lazrak (Al-Houceima, 1948) is radiojournalist. Frank Niamut (Commewijne, 1951) is schoolhoofd. Fadime Örgü (Karaman, 1968) is journaliste en bestuurder. En Berna Yilmaz (Kayseri, 1965) is directrice van de Nederlandse Islamitische Bond voor Ouderen. Door deze homogeniteit lijkt de bundel op een sociologisch onderzoek op het ereterras van de ArenA naar de wijze waarop de business-seats bij Ajax de supportersveldslag in Beverwijk percipiëren. Kort samengevat luidt die perceptie: dé islam bestaat niet. De islam is volgens de zeven namelijk niet meer dan een reeks wetten waarmee de gelovige een eigen verhouding tot Allah kan zoeken. Modernisering is in hun ogen daarom wel degelijk mogelijk, zowel in het dagelijks leven als in de toepassing van bijvoorbeeld de shari'a. Geen van de gesprekspartners is zelfs huiverig voor pluralisme, mits het maar niet van overheidswege wordt opgedrongen. Zij zelf vormen het exemplarische bewijs. Dat fundamentalisme en islamisme hier zo makkelijk als de wezenskenmerken van het geloof worden gezien, is volgens hen dan ook niet gebaseerd op de realiteit. Al was het maar omdat de geloofspraktijk in Nederland sterk afhankelijk is van etniciteit en nationaliteit. Anders dan bijvoorbeeld Hollanders en Surinamers zoeken Turken en Marokkanen eerst en vooral hun eigen, nationaal geïnspireerde, geloofsgemeenschappen op. Hun islam is in de eerste plaats Marokkaans of Turks. Voor de Marokkanen betekent dat onvermijdelijk een band met 'geestelijk leider' koning Hassan, voor de Turken niet zelden een religieuze oriëntatie op de Welvaartspartij van premier Erbakan. Dat ligt ook voor de hand. Immigranten plegen vaak terug te vallen op striktere waarden dan ze in eigen land zouden hebben gedaan. 'Als je vandaag de dag de echte zwarte-kousenkerk wilt leren kennen, kun je twee dingen doen. Of je reist af naar de binnenlanden van de Veluwe of naar de Dutch Reformed Church in de Verenigde Staten of Canada', aldus Beerenhout. 'Je zou de verstening van de meegebrachte cultuur een wetmatigheid kunnen noemen'. Paradoxaal genoeg is dat stollingsproces de laatste decennia niet in de laatste plaats gestimuleerd door de zaakwaarnemers, die de weg in Nederland wel hebben leren kennen en soms nauwelijks oog heben voor de maatschappelijke betekenis van het geloof. 'Zij hebben er belang bij dat hun achterban dom, ziek, zwak en misselijk blijft. Zij werken beslist niet mee aan de emancipatie en integratie', zegt Beerenhout in een van de meest ontspannen en interessante vraaggesprekken in Moslim in de polder. Personificatie van de zaakwaarnemers is parlementariër Mohammed Rabbae (GroenLinks). Als directeur van het Nederlands Centrum Buitenlanders wierp hij Beerenhout ooit voor de voeten 'koloniaal' te zijn. Beerenhout: 'Ik heb hem teruggeschreven dat een koloniaal iemand is die in het buitenland de cultuur die hij meedraagt beter vindt dan de cultuur die hij aantreft. Ergo, dat ik me niet aan de indruk kon onttrekken dat meneer Rabbae koloniaal was en niet ik'. Driss el Boujoufi doet daar nog een schepje bovenop. Rabbae was ooit politiek vluchteling en is dat nog steeds. Het bewind van koning Hassan en is voor hem de maat der dingen gebleven. Iedere Marokkaanse moslim die hier in een moskee verantwoordelijk werk wil doen, werkt in zijn ogen mee aan de bestendiging van Hassan is dus 'per definitie fout'. 'Als je in zo'n gecompliceerd probleem niets beters weet dan je stokpaard van stal te halen: 'verbreek de politieke banden met Marokko', dan ben je geobsedeerd. (...) Hij gijzelt de Marokkanen in Nederland in zijn eigen politieke blauwdruk voor de toekomst van Marokko', aldus El Boujoufi over Rabbae. El Boujoufi ziet voor de Marokkaanse moskeeën juist een taak weggelegd, dat laat zich raden. Een moskee is namelijk meer dan een gebedsruimte, ze is ook een sociale omgeving. En dat komt goed uit. Door de ontzuiling van Nederland en de ontmanteling van de sociale cohesie in het traditionele middenveld is er vooral voor de jongeren een vacuüm ontstaan tussen gezin en straat. Marokkaanse ouders verwachten bijvoorbeeld van een school dat die opvoedt. De scholen op hun beurt gaan uit van het omgekeerde: in de ogen van de leerkrachten moet het gezin de kinderen op het spoor houden. De politie is de enige maatschappelijke organisatie die niet neuzelt, al zou ze volgens El Boujoufi wel wat meer speelruimte (lees: fysieke vrijheid) mogen hebben om op drift geraakte jongeren op de grenzen te wijzen. Want 'als je door de politie wordt opgepakt en je krijgt een sigaret in plaats van een pak slaag is de rekensom snel gemaakt'. In de moskee kan de grens wel worden afgebakend. Temeer daar in het gezin de rol van vader veelal is uitgespeeld en de tweede generatie op zichzelf is aangewezen. Als maatschappelijk succes uitblijft, resteert slechts cynisme. 'Pa verdient weinig of is afgekeurd. Pa kan de druk binnenshuis niet aan, want het huis is het domein van zijn vrouw. Pa is een loser', is de conclusie van Üzeyir Kabaktepe. 'Het is een explosieve generatie die een enorme creativiteit in ieders voordeel kan brengen. Maar het is ook een gevaarlijke generatie, want zij zijn opgegroeid in haat. Zij haten hun ouders, omdat ze van hen geen betere startkansen in deze samenleving hebben gekregen. Zij haten deze samenleving omdat die hun ouders de dromen van een betere toekomst heeft ontnomen en hun respect heeft aangetast. Ze haten hun land van herkomst, waarvan ze de verstikkende leefregels niet meer willen begrijpen, maar dat hen wel achtervolgt elke keer dat ze voor stomme Turk of schapenslachter worden uitgemaakt. En ze haten zichzelf. Hoe goed zij ook presteren, telkens worden ze gepasseerd door Hollandse Nederlanders met betere kruiwagens'. En toch ligt hun toekomst in Nederland, zeggen de meeste geïnterviewden in koor. Je zou zeggen dat deze cynische haat daarom te denken moet geven. Als lokale en mondiale spanningen samenkomen, wordt beheersing immers een stuk moeilijker. Trekt de tweede generatie zich vervolgens ook nog eens terug in wrok, dan wordt het zicht helemaal verduisterd. Waartoe dat kan leiden, is dichtbij huis waarneembaar: in Frankrijk bijvoorbeeld. Maar nee. De conclusie van Moslim in de Polder is een andere. Ze wordt verwoord via een toespraak die fractieleider Frits Bolkestein van de VVD reeds vorig jaar hield voor het Netherlands Institute for Advanced Studies in Wassenaar. 'De islamitische wereld vormt geen bedreiging voor het westen. (...) De enige bedreiging voor het westen komt van binnenuit. Het arbeidsethos vervaagt. Het leiderschap is dikwijls zwak. De samenleving dreigt te versplinteren. Er heerst ook een verderfelijk gebrek aan zelfvertrouwen. Maar dat hebben we allemaal aan onszelf te wijten'. Een al te geruststellend boek. Frits Bolkestein: Moslim in de polder. Frits Bolkestein in gesprek met Nederlandse moslims. Contact, 174 blz. fl. 29,90 (NRC Handelsblad / Boeken, 23 mei 1997) |
NRC Webpagina's
23 mei 1997
|
Bovenkant pagina |