|
BOEKEN
|
In duizend woorden Pokkenboeken
Lisa Kuitert
We horen er nooit iets over, want het taboe rondom de boekversnipperaar is al net zo groot als dat rondom de vernietiging van duizenden roze biggetjes. Van pocketboeken naar varkenspest blijkt maar een kleine stap. Als er te veel pocketboeken zijn, breekt de pest uit en stort de bedrijfstak in. 'Ruimen' is dan de oplossing, maar associaties met de boekverbranding door de nazi's maken deze handelwijze tot een van de best bewaarde geheimen in de boekenbranche. Op de bodem van het Erie-meer in Canada liggen roestvrij stalen containers, die zijn gevuld met pocketboeken. Ze werden daar gedumpt toen in de jaren zestig de overproductie schrikbarende vormen aangenomen had, en niemand meer wist waar deze papierberg naar toe moest. Ook Nederland kende in die tijd een pockethausse. Er bestonden tussen 1951 en 1965 meer dan honderd pocketseries, waaruit in topjaren 15 miljoen exemplaren werden verkocht. Op het hoogtepunt van de hausse, in 1965, verschenen er vijf nieuwe pocketboeken per dag in een oplage van doorgaans 10.000 stuks. 'Zondag en maandag en doordeweeks, iedere dag de Flodderreeks. Telkens weer een deeltje, telkens weer een deeltje van de Flodderreeks', dichtte Annie M.G. Schmidt niet erg vleiend over het fenomeen. Voor de boekenmarkt deed zich een ongekend verschijnsel voor: het boek was massaproduct geworden. Tot in de jaren vijftig werd het boekenaanbod nog gekenmerkt door luxe: gebonden en fraai verzorgde uitgaven, bestemd voor een clientèle die niet contant, maar op rekening betaalde. Maar begin jaren zestig was een boek niet duurder meer dan een pakje sigaretten (fl. 1,25), en zelfs werd er geëxperimenteerd met verkoop via automaten en kruidenierswinkels. Van die Nederlandse berg pockets is inmiddels niet veel meer over, maar het heeft geen zin te gaan vissen op de bodem van het IJsselmeer. Pocketboeken hebben van nature een efemeer karakter, omdat ze zo goedkoop zijn. De opkoper geeft er niets voor. Paradoxaal genoeg leidt dat na enkele tientallen jaren toch weer tot een waardevermeerdering. Pocketseries doen het tegenwoordig goed onder verzamelaars en vaak geldt dan: hoe trivialer, hoe beter, want zeldzamer. Eén zo'n triviale reeks was de Real-reeks van Uitgeversmaatschappij de Combinatie (UMC). Er zaten detectives in, veelal slordig vertaald uit het Engels, en van een sappig omslag voorzien dat niet zelden gerecycled werd over enkele volgende uitgaven. De rondborstige dame op het omslag kreeg dan bijvoorbeeld een ander voorwerp in de hand gemonteerd, of een anders gekleurd truitje. Tot 1968 verschenen er zo'n driehonderd delen in de Real-reeks. De pocketrevolutie, want zo mag je het wel noemen, begon in 1951, toen Het Spectrum met een herdruk van Erik of het klein insectenboek van Godfried Bomans de Prisma-reeks opende. Prisma's ('het laagst geprijsd, het hoogst geprezen') werden al spoedig een begrip op de Nederlandse boekenmarkt, zozeer zelfs dat een 'prisma' synoniem werd van een 'pocketboek'. In 1953 waren al ruim 600.000 delen uit de gestaag uitdijende serie verkocht. Prisma bestaat nog steeds, maar toch is deze reeks niet de oudste in het huidige aanbod. Al voor de Tweede Wereldoorlog werden pocketseries uitgegeven, naast de ABC-romans ('de tijd vergeet je, met een ABC-tje') startte toen de Salamanderreeks die nog altijd loopt. Uitgeverij Em. Querido lanceerde de Salamanders in 1934, met een roman van Johan de Meester in pocketuitvoering. Al na een jaar moest de uitgever concluderen dat Nederland nog niet rijp was voor de pocket, zodat er ook een gebonden uitvoering beschikbaar kwam. Pas in 1958 werd de Salamanderreeks een echte pocketreeks. Juist de vooroorlogse deeltjes zijn nu gezocht door verzamelaars. Dierennamen waren in trek bij serie-uitgevers. Behalve door amfibieën, werd de boekhandel bevolkt door antilopes, witte raven, maraboes, flamingo's, eekhoorns, kamelen, kieviten, kolibries, kanaries, uilen, valken, tijgers en skeletten. Geen varkens, geen biggetjes, maar dringen was het wel. De Zwarte Beertjes deden in 1955 hun intrede. Mede dankzij de kernachtige omslagillustraties van Dick Bruna, wisten de Zwarte Beertjes zich een onwrikbare plaats in het detectivegenre te veroveren, zodat we bijna geneigd zijn te vergeten dat ook Bert Schierbeeks Het boek ik en zes delen Shakespeare als Zwart Beertje zijn heruitgegeven. Uitgeverij Bert Bakker komt de eer toe als eerste, en op grote schaal, met poëzie in pocketvorm te hebben geëxperimenteerd. Dat gebeurde in de Ooievaarreeks. Deel 1 was weliswaar een onvervalste politieroman van H. Voordewind, De commissaris vertelt, maar kort daarop verscheen de vaak herdrukte poëzie-bloemlezing Nieuwe griffels schone leien (1954) van Paul Rodenko, waarin ook de prille Vijftigers vertegenwoordigd waren. Aantrekkelijk voor liefhebbers van de nieuwste literatuur waren daarnaast de Literaire Pockets van De Bezige Bij. Deze serie, begonnen in 1957, telde veel eerste uitgaven van werk van jonge schrijvers als Harry Mulisch, Lucebert en Hugo Claus. De deeltjes hadden ook opmerkelijke omslagen, van de hand van huistypograaf Karel Beunis. Hij werkte in een omgekeerde volgorde. Eerst maakte hij een reeks omslagen, daarna pas zocht hij er de titels bij. 'Kots- en braakvlekken' noemde Jan Cremer het resultaat, en daarom nam hij de vormgeving van zijn eigen uitgaven zelf ter hand. Pockets deden het goed bij de jeugd, zo bleek uit onderzoek en enquêtes. Het pocketboek was opwindend actueel en onderscheidde zich van het overige aanbod als de spijkerbroek van het driedelig grijs. De weg was vrijgemaakt voor kunst en wetenschap in pocketvorm. Aulapockets, Minervapockets, Phoenix-pockets, Sesamboeken en Kwadraatpockets verruimden het assortiment. Pocketboeken begonnen steeds meer op echte boeken te lijken, ze vielen zelfs in de prijzen bij de jaarlijkse uitverkiezing van de 'best verzorgde boeken'. Toch was nog niet iedereen ervan overtuigd dat een pocket een echt boek was. De Haagse firma Bind Zelf kwam op de markt met doe-het-zelf-pakketjes waarmee de consument van zijn pockets fraai gebonden boeken kon maken, inclusief een rugstempel in goudfolie. En een kioskhouder uit Amsterdam tartte in 1957 de winkelsluitingswet door in de avonduren pockets te verkopen, omdat het volgens hem tijdschriften waren en die vielen buiten de wet. Ze verschenen immers genummerd, en met een zekere regelmaat, onder één en dezelfde hoofdtitel. Er moest een rechter aan te pas komen, die de verlossende woorden sprak: 'Als ik mijn kinderen voor hun verjaardag een pocketboek geef, dan geef ik ze beslist geen tijdschrift cadeau', waarmee de kioskhouder in het ongelijk gesteld werd. Ondertussen werd naarstig gezocht naar een Nederlands woord voor het pocketbook'. Maar de benamingen slapbandboekjes, zakboekjes, smaldelen of kleinboeken hebben het niet gehaald. Boekverkopers noemden ze 'pokkenboeken', want zij verdienden er te weinig aan. Besmettingsgevaar was in elk geval groot, want omstreeks 1965 was er geen uitgever te vinden die het niet geprobeerd had met een pocketreeks. De markt raakte verzadigd en de meeste uitgevers hielden het wat pockets betrof daarna voor gezien. Van de gevestigde namen gingen alleen de Zwarte Beertjes, Prisma en de Salamanders door, maar de glorie, 'het opwindend actuele' was er wel zo'n beetje af. Pas aan het begin van de jaren tachtig kwamen er weer enkele nieuwe literaire pocketseries bij, onder meer de zwart-witte Bibliotheek Thuis van De Bezige Bij, en de Rainbow Pockets van Maarten Muntinga. En net als dertig jaar terug, duurde het ongeveer tien jaar tot iedereen weer zijn eigen pocketreeks gelanceerd had en de vakpers de noodklok luidde. Pandora, Poema, Singel, Salamander, Ooievaar, Zwarte Beertjes, Geuzenpockets, Globepockets, actiepockets, zomerpockets: wie het huidige assortiment overziet, begrijpt dat de papierversnipperaar niet voor niets is uitgevonden. Van Lisa Kuitert verscheen onlangs 'Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur' (De Bezige Bij, fl. 50,-) waarin de geschiedenis van de kenmerkendste series wordt geschetst. (NRC Handelsblad / Boeken, 4 juli 1997) |
NRC Webpagina's
5 juli 1997
|
Bovenkant pagina |