MODE
Mode
Voorpagina
Supplement


Mode in Parijs: 'made in Holland'

DOOR JOSE TEUNISSEN
Nooit eerder was ook maar één Nederlandse mode-ontwerper vertegenwoordigd op de Parijse prêt-à-porter shows: nu zijn er ineens zeven. Zowel Orson & Bodil als Le Cri Néerlandais - een collectief van zes jonge ontwerpers uit Arnhem - presenteren de komende week hun visie op winter 94/95 in Parijs. De show van Le Cri Néerlandais vindt plaats op 6 maart in het Institut Néerlandais, 121, Rue de Lille, Parijs. Inl 010-33147058599. De collectie wordt op 7 maart op dezelfde locatie tentoongesteld tussen 11-15u. De ontwerpers zijn aanwezig. De show van Orson & Bodil vindt plaats op 9 maart om 15u op Passage Sainte Avoye 4. Inl 010-33148045353.

Hart van de mode of niet, Parijs heeft als creatief centrum haar monopolie verloren. Vernieuwende impulsen komen alweer jaren van buiten Frankrijk. Eerst uit Japan en Engeland, maar sinds 'De Zes van Antwerpen' is de blik gericht op Noord-Europa. 'De Zes' doorbraken de mythe dat alleen de landen ten zuiden van de as Londen-Parijs modeontwerpers voort konden brengen. Nu verwacht men meer van deze noordelijke contreien: bladen als de Engelse Vogue en The European afficheren Orson & Bodil als veelbelovende nieuwkomer, en het maartnummer van i-D schrijft dat 'Le Cri Néerlandais' 'De Zes van Antwerpen' gaat opvolgen en de toekomst van de mode gaat bepalen. Hoe spectaculair is de visie van de Nederlanders?

Tot aan de jaren zestig dicteerden de Parijse couturiers de mode voor het komende seizoen. Kort, lang, strak, wijd: het waren arbitraire beslissingen waarop het publiek geen invloed leek te hebben. Toen halverwege de jaren zestig iedere vorm van hiërarchie ter discussie werd gesteld, verloren ook de couturiers hun bepalende positie. De mode kwam voortaan van de straat, werd uitdrukkingsmiddel van verschillende groepsculturen. Mode werd democratisch, maar in haar perspectief tegelijkertijd kleinschalig en behoudend.

Niet vernieuwing, maar herkenning was het devies; er werd vooral op bestaande vormen teruggevallen. De omajurk, de spijkerbroek, het legerjack met de Palestina-sjaal, de India-jurk, ze passeerden in de jaren zeventig en tachtig allemaal de revue. Het was het begin van de retro-stijlen die elkaar in steeds sneller tempo zouden opvolgen. Weinig vormvernieuwing of visie dus, in de laatste twee decennia. Dat de mode citeerde uit haar eigen beeldgeschiedenis stond natuurlijk niet op zichzelf; het sloot naadloos aan bij het post-modernisme dat vanaf de jaren zeventig zijn weerslag kreeg in bijna alle disciplines.

De eerste modeontwerpers die niet volstonden met het citaat maar een eigen visie ten beste gaven, waren Vivienne Westwood en Jean-Paul Gaultier. Met name Gaultier begon eind jaren zeventig doelbewust het mode-idioom te manipuleren. Met onverwachte combinaties - sportschoenen met een avondjurk - legde hij bestaande modecodes bloot. Zijn speelse mix leek een radicale aanval op de bestaande kledingnormen, maar resulteerde in een modevisie die nog steeds gericht was op de buitenkant. In die zin bleven zijn beelden even vluchtig als alle andere thema's die in de mode voorbijraasden.

De eersten die de fixatie op het nieuwe modebeeld eind jaren tachtig openlijk ter discussie hebben gesteld zijn de Belgen. Zij richten zich niet langer op het visuele beeld, maar op de sensuele ervaring van het produkt. Niet het thema, maar het kledingstuk zelf en het materiaal waarvan het gemaakt is, worden belangrijk. Klassieke kledingvormen zoals het negentiende-eeuwse colbert worden letterlijk ontrafeld, geanalyseerd en vervolgens gereconstrueerd op een manier alsof ze van binnenuit zijn ontploft: het binnenwerk naar buiten gekeerd, een rijgdraad doelbewust achtergelaten en het effect van stoffen onderzocht door ze te kreuken of andersoortig te mishandelen. Maar de anti-esthetiek van de Belgen is inmiddels ook door het beeldmonster van de mode opgeslokt en gereduceerd tot het zoveelste stilistische thema.

Martin Margiela's visie gaat nu in een geamputeerde en veruiterlijkte vorm door het leven als armoede-look of werkmansstijl. Daarmee is de poging van de Belgen om het primaat van het beeld in te ruilen voor die van de tactiele ervaring in feite mislukt.

Nu is het dan de beurt aan de Nederlanders; ook zij doen een poging te ontsnappen. Ze gaan niet langer uit van bestaande kledingstukken die ze deconstrueren, maar vertrekken vanuit de meest tastbare en primaire basis van kleding: de stof, de constructie en het menselijk lichaam. Daarmee laten ze de postmoderne benadering (het citeren en deconstrueren van stijlen) achter zich en keren terug naar de traditie van het modernisme.

True to the material ontwikkelen ze een abstracte vorm in een poging aan iedere stijlreferentie of anekdote te ontsnappen. Met een dergelijke benadering voegen ze zich bij een bijna vergeten traditie, die van ontwerpers als Madeleine Vionnet in de jaren dertig en Balenciaga in de jaren veertig en vijftig. Maar ditmaal is niet universaliteit of functionaliteit het belangrijkste doel.

The Dutch New Modernists - zoals ze internationaal al worden genoemd - nemen het detail als een serieus uitgangspunt. Hoe kan de valling van een stof uitgebuit worden? Wat is het effect van een stiksel of het al of niet persen van een naad? In die benadering is vooral Orson & Bodil - ze bestaan vijf jaar - vergevorderd. Alexander van Slobbe, de ontwerper achter Orson & Bodil, ontwikkelde met minimale middelen een nieuwe vormentaal. Zo speelt hij in de zomercollectie '94 met de verhouding twee- en driedimensionaliteit. Een kledingstuk wordt in het ene geval schuin van draad verwerkt en doorgestikt met platte Engelse naden, waardoor het een driedimensionale bolle vorm krijgt.

Hetzelfde model, nogmaals uitgevoerd in dezelfde stof, maar nu recht van draad verwerkt en met harde stiksels aan de buitenkant, levert een tweedimensionale vorm op die zo plat is als dubbelgevouwen papier. Bizar: twee kledingstukken die in stof en grondpatroon identiek zijn, hebben ook in het dragen een totaal ander effect.

Le Cri Néerlandais is in haar beginfase. Pascale Gatzen, Saskia van Drimmelen, Lucas Ossendrijver, Rolf Snoeren, Viktor Horsting en Marcel Verheyen vonden elkaar op de Arnhemse Hogeschool voor de Kunsten en besloten hun krachten eenmalig voor hun Parijse presentatie te bundelen. Bij hen vinden we dezelfde overkoepelende gedachte - stof en constructie als leidmotief -, voorzien van een persoonlijke interpretatie.

Pascale Gatzen bijvoorbeeld, ontwerpt min of meer willekeurige vormen - er is geen rok, blouse of broek in te onderscheiden - die als een vloeistof bijna elke vorm aan kunnen nemen. Bij Le Cri Néerlandais en Orson & Bodil groeien nieuwe vormen als het ware van binnenuit. Ze ontstaan vanuit details en variaties op bekende constructies. Het resultaat levert geen spectaculair nieuw modebeeld op, maar wel een nieuwe visie op kleding. De ontwerpen zijn sober, minimaal en bescheiden van vorm, en ontlenen hun kracht aan de intense rust die ervan uitgaat. De kleding refereert niet aan bestaande stijlen en thema's, maar verwijst alleen naar zichzelf.

Visuele soberheid gaat samen met tactiele rijkdom. Het zijn ontwerpen die je niet alleen moet zien, maar vooral moet dragen: kleding wordt bij hen weer een tastbare emotie. Alleen al om die reden zijn Orson & Bodil en Le Cri Néerlandais op dit moment een verademende oase in het beeldbombardement van de mode.

Met dank aan Guus Beumer. (Uit NRC HANDELSBLAD van donderdag 3 maart 1994)

MODE


NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (13 april 1996 / web@nrc.nl)