De culturele revolutie van Oosting is ver weg
De rampen in Enschede en Volendam leidden tot de roep om een
harder optreden van de overheid jegens overtreders. Dat is
gemakkelijker gezegd dan gedaan, zo bleek deze week uit een serie over
vier gedoogsituaties
Door onze redacteur Claudia Kammer
ROTTERDAM, 24 MAART. Voor Marten Oosting, voorzitter van de commissie
die de vuurwerkramp in Enschede onderzocht, is het volstrekt helder:
"De cultuur van onderhandelen met overtreders moet als de sodemieter de
wereld uit", zei hij nadat hij in zijn rapport de meegaande houding van
de gemeente Enschede ten opzichte van S.E. Fireworks had bekritiseerd.
Hij pleitte voor een 'culturele revolutie in het openbaar bestuur'.
Oosting is niet de enige die vindt dat de gedoogcultuur waar Nederland
om bekendstaat, moet verdwijnen, zo bleek deze week uit een korte serie
die op deze pagina verscheen. De 'zeurzak' uit Enschede, die bij de
gemeente klaagde over overlast van een broodjeszaak onder zijn woning
en uiteindelijk zelf maar verhuisde, vindt het ook. Net als de
buurtbewoners in Terheijden, die geen oog dichtdoen sinds er in hun
straat transportbedrijf Diepstraten op illegale manier is gevestigd. En
zo zijn er meer die vinden dat gemeenten en provincies best wat vaker
bestuursdwang mogen gebruiken of een dwangsom mogen opleggen. Maar is
het wel zo makkelijk? Kan Nederland zonder gedogen? Roelof Fernhout,
die Oosting vorig jaar opvolgde als Nationale Ombudsman, vreest van
niet. " Het is waar dat het bij gemeenten en provincies wel eens
ontbreekt aan wil om de regels te handhaven", erkent hij. "Maar soms
zijn de regels ook zo ingewikkeld dat ze overtredingen in de hand
werken." Dat bleek uit het hier beschreven geval in de zaak tegen
Bakkerij Bart in Leiden. De Raad van State oordeelde op grond van het
Besluit Brood en Banketbakkerij Milieubeheer dat de gemeente de bakker
een dwangsom moest opleggen wegens geuroverlast. De gemeente hield zich
echter aan het minder strenge en minder gedetailleerde Besluit
Detailhandel en Ambachtsbedrijven Milieubeheer, omdat bakkerijen daar
sinds 1999 onder vallen. "De zaak is anders komen te liggen, nóg
ingewikkelder geworden", verzuchtte de Leidse wethouder die bij de zaak
betrokken was.
Fernhout: "Bestuurders kunnen goede redenen hebben om illegale situaties
te gedogen. Dat is zonder aanpassing van de regels niet volledig uit te
bannen, zoals Oosting bepleit."
Gerdy Jurgens, bestuursrechtdeskundige aan de Universiteit van Utrecht,
kan dat beamen. Zij zegt: "Er zijn situaties denkbaar waarin bedrijven
niet anders kúnnen dan de regels overtreden. Dat geeft niet,
zolang het maar tijdelijk is."
Dat laatste is belangrijk, zegt Dick Slump, coördinerend vice-
president van de rechtbank in Utrecht en voorzitter van de sector
bestuursrecht bij diezelfde rechtbank. Gedogen is niet verboden, als er
maar "een duidelijke termijn wordt gesteld waarbinnen overtreders aan
de regels dienen te voldoen en zich daar dan ook aan houden. Een
cultuur van dreigen maar vervolgens niet uitvoeren is namelijk funest
voor het gezag van het bestuur". Hij vindt wel dat bestuurders moeten
'meedenken' met bedrijven, bijvoorbeeld waar het gaat om uitleg van
relevante regelgeving. Ook is Slump het niet met Oosting eens dat
onderhandelen met overtreders uit den boze is. "Als de overheid naar de
overtreder maar volstrekt duidelijk is dat de overtreding binnen
afzienbare tijd moet zijn beëindigd, dan kunnen over de uitvoering
en de exacte termijn best afspraken worden gemaakt."
Overigens grijpen bestuurders het argument dat er uitzicht is op
legalisatie, nog wel eens aan om een gedoogsituatie te laten voortduren
als die voor de rechter komt. Maar ze komen er niet mee weg als ze geen
harde afspraken hebben gemaakt met de overtreder. "Wat vage beloften
over en weer is niet voldoende", aldus Slump. "De rechter wil in elk
geval een termijn horen waarbinnen de overtreding ongedaan moet worden
gemaakt."
Er zijn nog andere argumenten om illegale situaties te gedogen. De
wethouder in Leiden die weigerde de eerdergenoemde bakkerij te sluiten,
zei: "Als ik tegen de een optreed, hoe verhoudt zich dat tot de ander?"
Hij was bang dat de bakker naar de Raad van State zou stappen. "Dan was
ik onderuitgehaald." "Of ze zijn bang voor een schadeclaim", vult
Slump, die alle argumenten al een keer gehoord heeft, automatisch aan.
"Het zijn echt niet altijd smoezen, maar soms verschuilen bestuurders
zich er wel achter. Dan laten ze het liever aan de rechter over om een
beslissing te nemen."
De Raad van State en de Hoge Raad kunnen geen spraakmakende voorbeelden
noemen van bedrijven die schadevergoeding hebben gekregen nadat
bestuurders ten onrechte bestuursdwang tegen hen hadden gebruikt. "Toch
is die angst niet helemaal ongegrond", zegt een woordvoerder van de
Raad van State. "Het aantal schadeclaims tegen overheden groeit.
Gemeenten en provincies sluiten daartegen ook veel vaker verzekeringen
af. Niemand wil de eerste zijn om een schadeclaim aan z'n broek te
krijgen voor bijvoorbeeld het sluiten van een bedrijf dat geen
vergunning heeft."
Jurgens vindt het een "gunstige ontwikkeling" dat de rechter zich vaker
bemoeit met gedoogzaken. "Burgers en organisaties kunnen tegenwoordig
tegen gedoogbeslissingen in beroep gaan bij de rechter. Het gedogen is
daardoor uit de achterkamertjessfeer gehaald, controleerbaarder
geworden." Nog niet controleerbaar genoeg, vindt Ombudsman Fernhout.
"Slechts een klein gedeelte van de gedoogzaken komt voor de rechter,
alleen de zaken die door burgers of milieuorganisaties worden
aangekaart. De inspecties van de ministeries en de
volksvertegenwoordigers zouden bestuurders structureel moeten vragen om
inzicht te geven en verantwoording af te leggen over alle
gedoogsituaties waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Voor de Nationale
Ombudsman is daarbij zeker ook een rol weggelegd."
Dit is het laatste deel van een serie over bestuursdwang. De eerdere
delen verschenen op 17, 20, 21 en 22 maart.