Vuurwerkbranche wist van onjuiste indeling
S.E. Fireworks probeerde via de
vuurwerkbranche China ertoe te bewegen het vuurwerk lager te
classificeren, zo blijkt uit het rapport-Oosting.
Door onze redacteur Karel Knip
ROTTERDAM, 1 MAART. De Nederlandse vuurwerkbranche, verenigd in de
Vereniging Evenementenvuurwerk Nederland (VEN) was er al sinds 1997 van
op de hoogte dat S.E. Fireworks gevaarlijk vuurwerk als ongevaarlijk
liet labelen door Chinese toeleveraars. Dat blijkt uit het hoofdrapport
van de commissie-Oosting.
Tijdens een vergadering van de VEN op 17 april 1997 liet de toenmalige
eigenaar van Fireworks, Harm Smallenbroek, weten dat hij problemen had
met de classificatie door de Chinezen die steeds meer klasse 1.3
aanbrachten. Hij wist te bewerkstelligen dat het voortaan voornamelijk
bij de ongevaarlijke klasse 1.4 zou blijven. Achteraf is gebleken dat
bij S.E. Fireworks in strijd met de vergunning de facto voornamelijk
materiaal van de zware klasse 1.3 voorradig was.
De gangbare indeling in gevarenklassen is een VN-indeling voor het
transport van gevaarlijke stoffen. Onder klasse 1.1 valt materiaal dat
'massa-explosief' is. Als daarvan één verpakkingseenheid
ontploft, dan ontploft de rest onder inwerking van de schokgolf in
één keer mee. Klasse 1.2 omvat materiaal met het risico
van scherfwerking en wegslingeren van brandende delen die alsnog kunnen
exploderen. Er is geen gevaar van massa-explosie. Klasse 1.3 levert bij
ontsteking het risico van hevige brand en hittestraling, maar
scherfwerking en luchtdrukeffecten zijn gering. Er is geen risico op
massa-explosie.
Gevarenklasse 1.4 (waarin alle consumentenvuurwerk standaard, maar niet
altijd terecht, wordt ingedeeld) is de minst gevaarlijke klasse.
Mogelijke effecten bij ontbranding blijven daar beperkt tot zeer geringe
afstand.
Verantwoordelijk voor de classificatie is volgens VN-normen de
producent, in het Enschedese geval bestaat die voornamelijk uit diverse
Chinese fabrieken. De producent behoort daarbij een aantal
voorgeschreven standaardtesten te hanteren die in een vaste volgorde
moeten worden afgewerkt. In essentie worden daarbij een aantal
verpakkingen, al of niet 'ingesloten', aan de inwerking van brand (maar
niet van een schokgolf) onderworpen.
Bij de indeling is de invloed van de verpakking zeer groot. Vuurwerk dat
mèt verpakking in klasse 1.4 blijft kan zonder verpakking in
klasse 1.1 terecht komen. De juistheid van de classificatie werd in
Nederland gecontroleerd door het Korps Controleurs Gevaarlijke Stoffen
van Verkeer en Waterstaat, en nadat deze dienst was opgeheven door de
Rijksverkeersinspectie RVI van hetzelfde ministerie.
Het rapport-Oosting maakt duidelijk dat S.E. Fireworks sowieso teveel
vuurwerk had opgeslagen. Volgens de laatste vergunning had er 158,5 ton
vuurwerk van klasse 1.4 mogen zijn, of maar 136,5 ton van die klasse als
ook 2 ton van de klasse 1.3 aanwezig was. Zelfs als er uitsluitend
klasse 1.4 bij Fireworks had gelegen was er 20 ton vuurwerk teveel
geweest.
Van groter belang is dat de gehanteerde klasse-indeling niet voldeed.
Uit TNO-onderzoek is gebleken dat de bulk van het materiaal in feite van
klasse 1.3 was. Bovendien was er nog eens drie procent van klasse 1.2
en één procent van klasse 1.1. Dus massa-explosief. Dat
laatste is waarschijnlijk funest geweest, want het is in de
vuurwerkbranche bekend dat de schokgolf die een massa-explosie van
materiaal 1.1 teweeg brengt ook materiaal 1.3 tot explosie brengt. ('1.1
neemt 1.3 mee', heet dat in de branche).
Voor de onjuiste klasse-indeling geeft het rapport Oosting twee
mogelijke verklaringen. In de eerste plaats is er volgens goed
gedocumenteerde verklaringen uit de vuurwerkbranche door Harm
Smallenbroek bij de Chinese producenten op aangedrongen dat
professioneel vuurwerk (dat de Chinezen steeds vaker als 1.3 gingen
afleveren) niet langer in die klasse maar in klasse 1.4. werd ingedeeld.
Hij zocht daarvoor Harry Kapel, secretaris van de Federatie
Vuurwerkhandel Nederland (maar pikant genoeg daarvóór
commandant van het Korps Controleurs) als intermediair. Het lijkt
aannemelijk dat de door Smallenbroek geïnstrueerde Chinezen hun
praktijk handhaafden na de wisseling van eigenaren bij S.E. Fireworks.
Het rapport wijst erop dat ook afzenders er belang bij hebben zoveel
mogelijk vuurwerk van klasse 1.4 af te leveren.
In de tweede plaats zouden de testen die aan de indeling van de klassen
ten grondslag liggen onjuist kunnen zijn. Deze theoretische mogelijkheid
werd geopperd in het TNO-rapport van april 1991 waarin de vuurwerkramp
van Culemborg werd geanalyseerd. In de wijde omgeving van de ontplofte
fabriek werden toen zogenoemde Romeinse kaarsen (van Russische makelij)
gevonden die niet, zoals te verwachten viel, waren leeggebrand maar
geëxplodeerd. De ontsteking was daarbij intact gebleven. Daaruit
viel geen andere conclusie te trekken dan dat de inhoud van de kaarsen
door de elders opgewekte schokgolf tot explosie was gebracht. Ook bij
veel ander soorten vuurwerk werd iets dergelijks geconstateerd.
De TNO-auteur noteerde dat veel vuurwerk in Culemborg had gereageeerd
als behorende tot klasse 1.1. Mogelijk omdat (tegen de vergunning in)
een hoeveelheid van de klasse 1.1 aanwezig was. Maar misschien ook
doordat de klasse-indeling verkeerd was geweest. Letterlijk: 'Mogelijk
vallen bepaalde grootvuurwerkartikelen in een andere gevarenklasse dan
1.3 G, bijvoorbeeld 1.1G of 1.2G.' TNO doet de aanbeveling de
classificatie-testen opnieuw te bezien. En noemt het onwenselijk dat een
klasse-indeling voor transport wordt gebruikt voor opslag
en beziging.Maar de commissie-Oosting constateert, op grond
van nieuwe proeven van TNO, dat de voorgeschreven VN-testen in principe
wèl steeds de juiste classificatie aanbrengen. Dat betekent in
feite dat ook 'Culemborg' al slachtoffer was van een opzettelijk
verkeerde classificatie.