Dichter des Vaderlands en gevierd bloemlezer is
nu provocateur-af en wordt au sérieux genomen
De poëtische tegendraadsheid van Gerrit Komrij
Vorige week werd hij gekozen tot
eerste Dichter des Vaderlands, volgende week krijgt hij een
eredoctoraat van de Universiteit Leiden. Maar is Gerrit Komrij een
dichter van formaat of een literaire potsenmaker? Een identiteit op
bestelling.
Door Arjen Fortuin
In zijn twee jaar geleden verschenen bundel gedichten Overal en
nergens schreef Gerrit Komrij:
Het laatste masker zegt zij. Nummer acht. Ik zal de waarheid zien. Kan
ik er tegen? Maar het gelaat dat vrijkomt/ lijkt verdacht Veel op
het eerste masker./ Dat maakt negen
Vanaf zijn debuut Maagdenburgse halve bollen en andere gedichten
heeft Gerrit Komrij een spel met de buitenwereld gespeeld. Een
dichter die er aardigheid in had zichzelf tegen te spreken, zich
constant bewust van de mogelijkheid zijn publiek te bedotten. Ieder
interview is een mystificatie, beweerde hij in de vraaggesprekken zelf.
In 1978 in deze krant: "Hoe wil je het hebben? Gemeen of aardig? Je kan
mijn mening in alle maten en humeuren krijgen." Of, als baldadige
afsluiting van een vraaggesprek met Lidy van Marissing in 1971: "We
beginnen opnieuw, dan geef ik op iedere vraag een tegengesteld antwoord.
Kun je kiezen." Want onder ieder masker schuilt een masker.
De vraaggesprekken leken de indruk van zijn eerste gedichten te
bevestigen: men had hier te doen met een literaire potsenmaker. Niet
alleen omdat Komrijs gedichten door hun afwisselend als humoristisch en
melig gekarakteriseerde pointes er vooral op uit leken de lezer
te behagen en de avant-garde van zijn tijd te pesten. Want Komrijs
poëzie deed vooral aan de negentiende eeuw denken: strak van vorm
en altijd rijmend. Precies de ketenen waarvan de moderne poëzie
zich bevrijd meende te hebben.
Komrij koketteerde met zijn tegendraadsheid, hij noemde zichzelf "een
kameleon die altijd in de verkeerde kleur schiet" en toonde zich altijd
bereid vijanden te maken. Maar hij bleek ook een literator met
geldingsdrang in alle literaire genres: hij werkte als vertaler,
criticus, columnist, roman- en toneelschrijver en bloemlezer. Met
ironie plaatste hij zich in 1997 in Het Parool in de
hiërarchie van de Nederlandse literatuur: "Ik moet in mijn eentje
de grote drie opvolgen. En daarvoor moet ik mij verenigen met de
homoseksualiteit van de heer Reve, de scherpe pen van de heer Hermans en
de ijdelheid van de heer Mulisch."
Maar ondanks een schare trouwe liefhebbers en een gestage stroom
literaire prijzen, dook dezelfde vraag steeds vaker op: wordt Komrij
wel serieus genomen? "Ik wil niet serieus zijn, maar toch au
sérieux worden genomen", zei hij in HP in 1978,
waarbij het hem in de eerste plaats ging om erkenning als dichter. Hij
begon zijn toon ook enigszins te matigen en vroeg de aandacht voor het
bestaan van een 'binnenste' van Gerrit Komrij, naast de buitenkanten en
maskers die hij zo gul de wereld in stuurde. Paradoxaal genoeg kreeg hij
die erkenning via de omweg van zijn grote bloemlezingen van
Nederlandstalige poëzie. Die zijn de afgelopen jaren zonder
reserve en volslagen serieus erkend als grote en belangrijke werken.
Komrij was definitief verlost van zijn imago als provocateur en
splijtzwam tussen literaire smaken.
Vandaar ook dat Komrij zo glunderde toen hij vorige week zijn eerste bos
bloemen als Dichter des Vaderlands in handen gedrukt kreeg. "Ik zag dat
hij echt blij was", zegt collega-auteur Mensje van Keulen, die al jaren
met Komrij bevriend is. "Ik zie hem nu zelfs zijn grafschrift
veranderen. Dat was altijd 'Hier ligt Gerrit Komrij. Ik denk dat ik
omrij'. Maar ik denk dat hij er nu wel 'Dichter des Vaderlands' op wil
zetten."
Gerrit Komrij werd op 30 maart 1944 geboren in Winterswijk. Hij
doorliep er de lagere school en meldde zich in 1956 bij de plaatselijke
HBS. Bij zijn medeleerlingen viel hij niet op, maar bij de leraren des
te meer. "Hij werd gestimuleerd om over te stappen naar het gymnasium",
zegt jeugdvriend Jan-Jaap Sorber. "Daarvoor moest hij in een
zomervakantie wel twee jaar Latijn en Grieks inhalen. Hij schreef
teksten voor het schoolcabaret en in de schoolkrant stukjes waarin hij
leerlingen en leraren op de hak nam. Het was duidelijk dat zijn
toekomst in het schrijven lag."
Komrij vertrok naar Amsterdam. Officieel om Nederlands te gaan studeren,
maar eigenlijk 'om de zonde'. Dat hij op andere mannen viel, was Komrij
al jong duidelijk: "De grote schok was voor mij dat er heteroseksuelen
bestonden." (HP/De Tijd, 1997) Maar ook: "Jarenlang dacht ik dat
ik de enige homoseksueel op aarde was." (NRC Handelsblad, 1978).
Na een wat stroeve start, waarbij Komrij urenlang postte voor een
café waar uiteindelijk slechts twee dronken zeelieden met dito
vrouwen naar buiten rolden, stortte Komrij zich met het gewenste
'zondige' resultaat in het nachtleven. De studie sneuvelde. Bij de
studentenvereniging De Olofspoort leerde hij Koen Koch, tegenwoordig
bijzonder hoogleraar internationale betrekkingen aan de Groningse
universiteit, kennen. "Gerrit was de grote ster van het cabaret in de
kennismakingstijd, maar hij was vooral druk bezig het stadsleven te
ontdekken. Opeens was hij verdwenen naar Griekenland." Komrij woonde
twee jaar op Kreta en hield zich in leven met het geven van taallessen.
Na twee jaar keerde hij terug in Amsterdam en in 1967 ging hij
samenwonen met Charles Hofman, die nog altijd zijn levensgezel is. Hij
werd opgemerkt door Theo Sontrop, die hem binnenbracht bij De
Arbeiderspers, waar hij zijn eerste gedichten inleverde, maar ook
redactie- en vertaalwerk kreeg toegeschoven. Omdat de eerste oplage
van Maagdenburgse halve bollen onder de snijmachine verminkt
raakte, was de vertaling van Pausin Johanna, een boek van de
Nieuw-Griekse auteur Emanuel Rohidis, het eerste dat van Komrij
verscheen. Er zouden nog talloze vertalingen volgen. Broodwerk, heeft
Komrij altijd benadrukt. "Het is een schandaal dat hij nooit de
Nijhoff-prijs voor zijn vertalingen heeft gekregen", zegt Martin Ros,
destijds hoofdredacteur van de Arbeiderspers. "Hij vertaalde uit alle
talen, tot het Latijn en Grieks toe." Ros en Komrij ontfermden zich
samen over het kwakkelende tijdschrift Maatstaf. Daar ontmoette
hij ook Koen Koch weer, en Mensje van Keulen. "Hij was een uitstekend
redacteur", volgens Martin Ros. "Van de meest onleesbare manuscripten
kon hij nog iets leesbaars maken."
De meningen over de dichter Gerrit Komrij stonden inmiddels diametraal
tegenover elkaar. "Komrij produceert een grauwe meligheid, klef en
onguur die je na één hap al de keel uit gaat hangen",
schreef Jan van der Vegt in zijn recensie van de bundel Alle vlees
is gras of Het knekelhuis op de dodenakker uit 1970. Riekus
Waskowsky zag dezelfde bundel juist als de voorbode van een nieuw
literair klimaat in Nederland. "Het lijkt mij dat we hier met heel
goede poëzie te doen hebben", schreef hij over de 'technische
juweeltjes' van Komrij. Na enkele jaren vertrok Komrij bij de
uitgeverij om zich helemaal aan het schrijven te wijden. Vooral
poëzie - Komrij heeft zich steeds vooral als dichter beschouwd -
en het maken van literaire kritieken. Hij begon in Vrij
Nederland een serie polemische boekbesprekingen die de
literatuurkritiek wakker schudden. Hoewel, boekbesprekingen? Echte
recensies waren zijn polemieken niet. Criticus zijn vond hij "niet meer
dan het zich tegen een vorstelijke beloning vrolijk maken ten koste van
anderen". (Uit: Daar is het gat van de deur, 1974)
Voor het grote publiek werd Komrij definitief bekend toen hij in 1976
optrad als televisiecriticus voor NRC Handelsblad. Het resultaat was
een jaar van boze programmamakers en de uitvinding van een woord dat
inmiddels in de Van Dale staat: treurbuis. En hij schreef door: in Vrij
Nederland publiceerde hij als feuilleton de autobiografie Verwoest
Arcadië en in deze krant begon hij een wekelijkse, venijnige,
column.
Met boekbesprekingen hield hij op, naar eigen zeggen omdat hij in de
loop der jaren steeds meer schrijvers had leren kennen. Het bleken
eigenlijk best aardige mensen. Hij constateerde tevreden dat de
Nederlandse kritiek sinds hij er zich mee was gaan bemoeien in ieder
geval amusanter was geworden. Zoals hij in de poëzie vrijwel
direct na het verschijnen van zijn eerste bundel school had gemaakt. Af
en toe zozeer, dat men zich bij een uitgave afvroeg of die niet door
Komrij zelf waren geschreven.
In 1984 vertrok Komrij naar een minuscuul gehucht in Portugal, in
voorspelbare tegenspraak met een bewering van zes jaar eerder,
namelijk: "Ik aard beter tussen stenen dan in de natuur". Na een paar
jaar verhuisde hij naar een wat grotere plaats, waar twee samenlevende
Nederlandse heren met minder argwaan werden gevolgd. Maar wat hij niet
meer deed, was dichten. "Uit economische overwegingen is de
dichterskraan dichtgedraaid", beweerde hij in 1990 in deze krant.
Waarschijnlijk was hij openhartiger toen hij vorig jaar, inmiddels weer
begonnen met het schrijven van poëzie, zei dat hij het jarenlang
gewoon niet meer voor elkaar kreeg. "Blijkbaar is het dichterschap geen
constante toestand", zei hij tegen het Algemeen Dagblad.
In de loop der jaren nam Komrij minder poses aan: in 1995 noemde hij een
bloemlezing uit zijn eigen interviewcitaten veelzeggend De
Buitenkant en hijpubliceerde zelfs een boekje Intimiteiten.
Steeds vaker vroeg hij aandacht voor de Gerrit Komrij achter de
maskers. En alle ironie was op slag verdwenen toen de Amsterdamse
hoogleraar tekstwetenschap Teun van Dijk hem er in 1990 publiekelijk
van beschuldigde een racistisch pamflet te hebben geschreven onder het
pseudoniem Mohammed Rasoel. Verbaal terugvechten was niet voldoende;
hij deed dadelijk aangifte van smaad. Van Dijk werd niet vervolgd. Begin
jaren zeventig was Komrij al gevraagd de oude poëziebloemlezing
Nieuwe griffels, schone leien van Paul Rodenko te herzien. Dat
weigerde hij, maar hij wilde best een eigen bloemlezing samenstellen.
Dat werd De Nederlandse poëzie in 1000 en enige gedichten,
die uiteindelijk in 1979 verscheen. Zoals te verwachten was, met
relatief weinig aandacht voor 'overschatte' groepen als de Tachtigers
en de Vijftigers en veel voor de vroegere negentiende-eeuwse
poëzie. Even leek de bloemlezing er niet te zullen komen, omdat de
Vijftigers Gerrit Kouwenaar, Remco Campert en Bert Schierbeek meenden
dat de bloemlezing inbreuk maakte op hun auteursrecht. Zij verloren de
rechtzaak, maar bewezen Komrij indirect een grote publicitaire dienst.
Ondanks wisselende recensies werden er binnen tien dagen 20.000
exemplaren verkocht. "Het succes van de bundel kwam deels door de
publiciteit rondom het proces", zegt uitgever Mai Spijkers. "Bovendien
was Komrij al een bekende figuur en sloten de toegankelijke gedichten
die hij koos goed aan bij de smaak van een brede massa." Spijkers liet
Komrij nog twee delen met oudere poëzie maken en een bloemlezing
Zuid-Afrikaanse gedichten. Inmiddels zijn Komrijs bloemlezingen de
meest gezaghebbende van Nederland en is hij een van de belangrijkste
poëziepromotoren. Voor de bundel poëziekritieken In liefde
bloeyende kreeg hij vorig jaar in Vlaanderen de Gouden Uil voor het
beste Nederlandstalige non-fictieboek.
De bloemlezingen zijn ook de voornaamste reden voor de Universiteit
Leiden om Komrij op 8 februari aanstaande een eredoctoraat te geven,
zegt erepromotor Ton Anbeek. "Die zijn een grote bijdrage aan de
Nederlandse literaire traditie. Hij heeft oude gedichten gevonden die zo
verrassend modern waren, dat ik meende dat hij ze zelf geschreven moest
hebben. Ik kan ze echter steeds in oude uitgaven terugvinden. En hoe
hij met zijn laatste bloemlezing zoveel belangstelling voor de Zuid-
Afrikaanse literatuur heeft gewekt, is ongelooflijk. Zijn macht is
groter dan die van alle academici samen."
De laatste jaren heeft Komrij veel te vieren: in 1993 krijgt hij de P.C.
Hooftprijs voor zijn beschouwend proza en een jaar later viert
Winterswijk de vijftigste verjaardag van de beroemdste dorpsgenoot met
een groots festival. Een door hem samengestelde tentoonstelling in het
Stedelijk Museum wordt een groot succes en alle maandagen van 1999 zet
het Algemeen Dagblad een sonnet van Komrij op de voorpagina. Hij heeft
altijd graag voor kranten geschreven, omdat hij zonder deadline niet
kan werken.
De deadlines voor de gelegenheidsgedichten die hij als Dichter des
Vaderlands zal schrijven, komen hem dus goed uit. Voor uitgever Martin
Ros was de verkiezing van Komrij geen verrassing. "Ik ben blij voor
hem. Hij wilde altijd de koning van Nederland worden. Dat is hem
gelukt."
Curriculum Vitae
Geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk.
1963 Eindexamen gymnasium alfa en begin studie Nederlands in
Amsterdam;
januari 1965 Einde studie en vertrek naar Kreta;
December 1966 Terugkeer naar Amsterdam;
1968 Publicatie Maagdenburgse halve bollen en andere
gedichten;
1969 Redacteur van Maatstaf;
1970 Poëzieprijs van de stad Amsterdam;
1974 Publicatie Daar is het gat van de deur, verzamelde
recensies uit Vrij Nederland;
1976 Televisiecriticus voor NRC Handelsblad;
1979 Publicatie De Nederlandse poëzie van de negentiende en
twintigste eeuw in 1000 en enige gedichten;
1984 Verhuizing naar Portugal;
1993 P.C. Hooftprijs;
26 januari 2000 Gekozen tot eerste Dichter des Vaderlands;
8 februari 2000 Eredoctoraat Universiteit Leiden.
Gerrit Komrij woont met zijn partner Charles Hofman in Portugal.