Stimuleren: ja of nee?
Een tijdje hebben we gedacht dat het niet op kon met de hoogconjunctuur. De economieën van de Westerse industrielanden bleven maar groeien, terwijl het aan het prijzenfront vrij kalm bleef. Dat was nieuw. Traditioneel ontstaan er in een hoogconjunctuur allerlei spanningen die tot prijsinflatie leiden. Maar nu maakten we mee dat door globalisering, verscherpte concurrentie en ontwikkeling van de techniek de inflatie laag bleef en de groeicijfers relatief hoog. Er werd gesproken van de ‘New economics’. In ‘Groei zonder inflatie’ zijn we daar in deze rubriek nader op ingegaan.
Inmiddels hebben we toch met een inzakkende conjunctuur te maken en horen we zelfs van deflatie spreken. De neerwaartse bijstellingen van de verwachte groeicijfers buitelen over elkaar heen: het CPB stelde haar raming van 3% bij naar 2,25%; volgens de DNB wordt het 2%, volgens ABN Amro 2,3%, terwijl de Rabo op 2,5% zit.
En jawel, het kan niet uitblijven, met dezelfde regelmaat als de conjunctuurgolf, laait dan de discussie op over het wel of niet en zo ja hoe stimuleren van de ingezakte bedrijvigheid.
Doordat bij die discussie niet alleen verschillende politieke belangen maar ook nog uiteenlopende economische denkkaders door elkaar spelen, is niet altijd even makkelijk te volgen wie wat bedoelt. En daarbij komt nog dat niet elk land met dezelfde problemen kampt. Om te beginnen zou moeten worden vastgesteld of de problemen wel met conjunctuur te maken hebben. Dat wil in dit geval zeggen of ze een gevolg zijn van een inzakkende macro-vraag. De moeilijkheden kunnen immers ook aan de aanbodkant van de economie gevonden worden. Het is duidelijk dat een land als Japan toch vooral met dit soort structuurvraagstukken worstelt. (zie 'Japan kopje onder', Economie voor jou 20 april 1998). Daar worden bakken met stimulantia in de economie gepompt waarvan de topman van het Japan Economisch Planbureau, minister Taichi Sakaiya, toegeeft dat ze niet helpen (‘Japan blijft wachten op de ‘Goddelijke Wind’, NRC Handelsblad 21 november 1998). Ook van Duitsland wordt gezegd dat het beter zijn arbeidsmarkt kan flexibiliseren (aanbodkant) dan de bestedingen stimuleren.
Maar laten we aannemen dat is vastgesteld dat een land een conjunctuurprobleem heeft. Dan staan er nog twee economische denkramen tegenover elkaar, waar het gaat om de vraag of de overheid moet ingrijpen. Als we het verschil mogen versimpelen tot een grafiekje: de ene stroming – de ‘Keynesianen' - hanteren een macro-aanbodlijn die eerst een stukje horizontaal loopt, vervolgens schuin omhoog en tenslotte vertikaal. De ander stroming – de ‘Monetaristen’ - gaan van een volledig vertikaal lopende macro-aanbodlijn uit. In dat geval leidt vergroten van de macro-vraag uitsluitend tot stijging van het prijsniveau en heeft het geen vergroting van het nationaal product tot gevolg. Monetaristen zijn dus bepaald geen voorstander van stimulerend overheidsingrijpen. Daartegenover heeft bij de Keynesiaanse macro-aanbodlijn het stimuleren van de macro-vraag zin zolang het verticale gedeelte van de aanbodlijn nog niet is bereikt.
Laten we ons binnen dit laatstgenoemde denkraam bewegen en aannemen dat er ruimte is voor een stimulerend beleid. Dan liggen er weer twee keuzes open: de overheid kan de economie een oppepper proberen te geven door middel van begrotingsbeleid of met behulp van monetaire politiek. In het eerste geval gaat het om vergroten van de overheidsbestedingen zelf of om het verlagen van de belasting waardoor particuliere investeerders en consumenten geprikkeld worden hun bestedingen te vergroten. Ruimte voor een stimulerend begrotingsbeleid hebben de meeste regeringen op dit moment niet beschikbaar omdat ze ondanks de waarschuwingen van veel deskundigen dat ze in de hoogconjunctuur een overschot op hun begroting hadden moeten kweken, bijna allemaal met tekorten zitten. Blijft over de geldpolitiek. De centrale bank kan een stimulerend monetair beleid voeren, onder andere door de korte rente te verlagen, zoals onlangs is gebeurd. ('ECB geslaagd', NRC Handelsblad 4 december 1998).
Veel meer dan een opbeurend signaal kan zo’n renteverlaging niet zijn. De vraag is ten eerste in hoeverre door verlaging van de korte rente ook de lange rente omlaag gaat. En bovendien moeten de particuliere consumenten en investeerders er maar net zin in hebben om het goedkoper verkrijgbare krediet ook te gaan besteden. Het is niet denkbeeldig dat ze in het huidige economische klimaat juist een beetje zitten te somberen. Monetair beleid is wel eens vergeleken met een touwtje: je kunt er wel aan trekken, dat wil zeggen met een verkrappend beleid een economie afremmen. Maar je kunt er niet mee duwen.
RS