N R C   H A N D E L S B L A D  -  C O L U M N S
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

LEO PRICK
Eerder verschenen
columns


JL HELDRING
HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
PAUL DE LEEUW


LEO PRICK

17 februari 2001

Sjoemelen


Nooit namen zo veel leerlingen deel aan de Cito-toets als dit jaar het geval is geweest. Het streven naar objectieve maatstaven, meten is weten, afrekenen op resultaten, het ligt allemaal in het verlengde van het huidige marktdenken: afrekenen op resultaten.

Straks komen de eindexamens, en buigen alle examenkandidaten zich over dezelfde opgaven. Het resultaat is een heel precies, in alle objectiviteit vastgesteld cijfer. Een 6,7 bijvoorbeeld. Dat is meer dan een 6,6, maar ook weer niet zo goed als een 6,8.

Het cijfer, behaald op het centraal examen, wordt gemiddeld met dat van het schoolexamen. Dat laatste omvat allerlei opdrachten die door de leraren zelf worden opgesteld en beoordeeld. Het gevaar dat daarmee wordt gesjoemeld, is niet denkbeeldig. Leraren streven naar goede examenresultaten, niet alleen in het belang van hun leerlingen, ook van zichzelf: ze vormen een maatstaf ook voor hun eigen kwaliteit. Ook de school heeft belang bij goede resultaten want ze spelen een rol voor ouders op zoek naar een school voor hun kinderen. In het algemeen zijn de cijfers voor het schoolexamen hoger dan die voor het centrale deel. Dat heeft natuurlijk te maken met het feit dat scholen de neiging bezitten de resultaten een handje te helpen. Maar daarnaast speelt nog een andere factor een rol, die ik wil toelichten met een voorbeeld, ontleend aan een eigen ervaring die dateert uit de prehistorie van ons onderwijs, uit de tijd van voor de Mammoet. Toen deden de leerlingen eerst schriftelijk examen en vervolgens mondeling in het bijzijn van een gecommitteerde, die toezag op de gang van zaken. Als leraar Nederlands nam ik examens af aan een klas hbs-leerlingen. De gecommitteerde verbaasde zich erover dat leerlingen die lage cijfers hadden behaald op het schriftelijk, in het algemeen juist goede resultaten behaalden op het mondeling. Hij vond dat verdacht, al zei hij dat niet met zo veel woorden. Ik haalde de cijfers erbij die de leerlingen het jaar door hadden behaald en kon daarmee aantonen dat dit steeds het geval was geweest. Toen pas realiseerde ik me dat dit eigenlijk ook heel logisch is. Leerlingen die zwak zijn in opstellen en samenvattingen, compenseren dat door extra hun best te doen bij het samenstellen van een literatuurlijst en het leren van de literatuurgeschiedenis. Hadden zij dat niet gedaan, dan waren zij nooit zo ver gekomen. Zij compenseren hun gebrek aan aanleg door extra hard te werken. Hetzelfde geldt voor veel andere vakken. Ben je zwak in Engels multiple choice tekstbegrip, dan kun je daar extra op oefenen, maar dat zal niet vlug leiden tot een beter resultaat. Dus besteed je extra veel tijd en zorg aan je werkstuk over het Engelse toneel in de Middeleeuwen. Het feit dat met de schoolonderzoeken kan worden gesjoemeld, is voor sommigen een reden te bepleiten school- en schriftelijk examen van elkaar los te koppelen. Het eerste geeft dan een schooldiploma en het tweede het recht op toelating tot hogeschool of universiteit. Dat impliceert een groot vertrouwen in die 6,7 die net geen 6,8 is. Meer vertrouwen dan in wat er in de school gebeurt. De enige die weet of dat terecht is, bent u. Daarom ben ik nieuwsgierig naar uw opvattingen over de relatie tussen school- en centraal examen, of die in uw ogen maar beter kunnen worden ontkoppeld, en of dat tot op tienden nauwkeurige cijfer een getrouwe weergave was van uw kwaliteiten op het betreffende gebied en of u meent dat er alle reden is om de resultaten van de schoolexamens in het algemeen of van bepaalde scholen te wantrouwen. Tot mails.

Leo Prick

hetveld@nrc.nl

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad