C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

KAREL KNIP 
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN

KAREL KNIP


13 februari 1999

Yamwassen


IN 1979 presenteerde de aan Desmond Morris gelieerde zoöloog Lyall Watson een opzienbarende theorie over de verbreiding van nieuwe inzichten onder dieren. Aan de basis van zijn ontdekking stond een al wat ouder Japans onderzoek aan Japanse makaken (Rhesus-aapjes) op het eiland Koshima.

Japanse makaken leven op rotsige, vegetatie-arme eilandjes en staan geregeld bloot aan sneeuw aan ijs. De voedselvoorziening is er dus vaak een probleem en daarom werd, in de periode van het onderzoek, besloten de dieren bij te voeren met zoete aardappelen. Met yam.Niet dat de yam onmiddellijk met gejuich werd ontvangen want meestal kleefde er meer zand en aarde aan de knollen dan een makaak leuk vindt. Maar op een dag ontdekte één makaak dat je het vuil er gewoon af kon spoelen en sindsdien werd het voedsel een succes. De andere makaken op zijn eiland namen de truc, langs de weg van observational learning, snel over en binnen de kortste keren waren er wel honderd apen aan het yamwassen. Het wonderbaarlijke is dat vanaf dat moment ook de makaken op andere eilanden, die natuurlijk niets hadden gezien, aan het wassen sloegen: het Hundredth Monkey Phenomenon. HMP. Sindsdien denken allerlei bevlogen mensen dat zij maar 100 voorstanders voor een bepaald idee hoeven te verzamelen om een hele natie om te turnen. Dat is wat Lyall Watson op gang bracht. Het tijdschrift The Sceptical Inquirer (zomer 1985) heeft in 1984 contact opgenomen met de onderzoeker die destijds het Japanse onderzoek leidde, Masao Kawai, en die heeft de hele opwinding flauwekul genoemd. Een verzinsel. Maar Watson, die inmiddels zijn eigen website heeft, at er geen yamknolletje minder om.

Want hij stond ook niet alleen met zijn makaken. In Europa had zich in de jaren veertig (of zelfs al in 1921 volgens een enkel bron - in de New Age kijkt men niet op een jaar) een soortgelijk fenomeen voorgedaan. Een Engelse pimpelmees ('blue tit') ontdekte op een goede dag dat hij de aluminium doppen van de klassieke glazen melkflessen kon verwijderen (of doorboren) om vrij toegang te krijgen tot de dikke laag room die toen nog op de volle melk dreef. Binnen de kortste keren ('almost overnight') hadden pimpelmezen all over Europe het foefje in de vingers.

Serieuze ornithologen, die de waarneming liever aan koolmezen toeschrijven en de affaire in de jaren veertig, vijftig plaatsen, hebben de verbreiding van het ontdoppen onderzocht en vastgesteld dat het veel minder snel ging dan is aangenomen. Zij zagen geen spoor van bewijs voor het HMP. Toch zijn beide waarnemingen gretig gebruikt door de bekende illusionist Rupert Sheldrake voor de onderbouwing van zijn theorie over 'morphic fields', een donders ingewikkelde materie die in het verlengde schijnt te liggen van het collectieve onderbewuste van Karel Jong.

Nu goed. Twee jaar geleden werd duidelijk dat er een nieuwe kans was om het Honderdste Aap Verschijnsel te toetsen, nu met de mus in de hoofdrol. Jarenlang hebben mussen tandenknarsend moeten toekijken hoe de kleine mezen, die zij gewoonlijk moeiteloos van de voedertafel blazen, zich tegoed deden aan de pinda's die in de vorm van pindaslingers waren opgehangen. Ze begrepen niet hoe ze hangend pinda's konden doppen en moesten genoegen nemen met de kruimels die de mezen lieten vallen. Maar op een goede dag had ook een mus het foefje door. Die dag viel in de winter van 95/96, leek het wel. Een winter later hingen bijna overal mussen aan de pindaslingers. Stukje Sheldrake - of een onzuivere waarneming. De AW-lezer werd in februari 1997 gevraagd zijn ervaringen bekend te maken.

Het leverde in totaal 35 brieven op. De eerste conclusie die daaruit te trekken valt is dat het maar weinigen gegeven is een secure observatie bondig en eenduidig samen te vatten. Er waren maar 15 waarnemingen bruikbaar. Bij het bestuderen daarvan kwamen twee onaangename complicaties aan het licht. Sinds de misselijkmakende middenstand kant- en-klare pindazakjes aanbiedt worden er bijna geen pindaslingers meer opgehangen en heeft ook de koolmees veel van zijn oude slingerbelangstelling verloren. Er is altijd wel een netje in de buurt waarop hij makkelijker uit de voeten kan. Veel lezerswaarnemingen betreffen dus waarnemingen aan netjes, aan vetbollen - een ander winkeliersinitiatief - en soms zelfs aan zoiets als een zaadcontainer. Die laatste is uit de reeks verwijderd, voor het overige is aangenomen dat het hangen aan bollen en netjes wel enigszins te vergelijken is met dat aan slingers. In ieder geval hingen mussen vroeger ook niet aan bollen. Veel is er geobserveerd aan andere vogels dan de bedoelde mussen. Aan Vlaamse gaaien, grote bonte spechten, zwarte kraaien, kauwen, spreeuwen, merels, roodborsten, groenlingen en een enkele vink. Maar daarom was niet gevraagd! Het ging om de mus. Maar wat voor mus dan wel, vroegen sommige lezers korzelig, een ringmus of een huismus?

Een heel terechte vraag, want nu blijkt dat de ringmus (die niet in de grote stad voorkomt), het eten van pinda's uit slingers al lang, heel lang geleden onder de knie kreeg. Al wel 15 jaar geleden, zegt de een. Wel 25 jaar, schrijft de ander. En er worden foto's meegestuurd. Ringmussen zijn altijd al meer bedreven geweest in hangend eten dan huismussen. Het is dus mogelijk dat de huismus zijn trucje afkeek van de ringmus, en niet van de mees. Toch verhinderen de complicaties niet dat er hier een nuttige conclusie wordt getrokken. Een lezer in Amsterdam schreef dat hij al in 1987 een mus aan een pindanetje zag hangen. In 1990 werd er een in Apeldoorn op zo'n netje gezien, in de winter van 92/93 wordt hetzelfde in Hengelo en Nieuwegein waargenomen. Alle andere waarnemingen zijn van '94 of later. Van belang daarbij is dat er een Amsterdammer is die pas in '94 zijn eerste hangende mus ziet, en een ander die hem pas in '96 voor het eerst ziet. Van synchroniciteit is dus zeker geen sprake. Anderzijds lijkt het er ook niet erg op dat de nieuwe techniek zich langzaam vanuit één punt heeft verbreid. Sheldrake is dus niet helemaal omvergehaald. Een nieuwe kans lijkt zichtbaar in wespen die er opeens in slagen aan de klassieke wespenvallen te ontsnappen.

Karel Knip

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)