C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

KAREL KNIP 
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN

KAREL KNIP


9 januari 1999

Winteronweer


VAAK HEB IK , als ik een onweer meemaak, de indruk dat na elke blikseminslag de regen even minder wordt. Is dat door anderen ook wel eens waargenomen en wat is er de verklaring voor? Zo ongeveer, of heel anders, liep de brief die een dezer dagen tussen de jaarwisselingspost belandde en vervolgens uit zicht raakte. Waarom de lezer per se nú over onweer geïnformeerd wilde worden is daarom niet meer te achterhalen. Misschien was het een divangedachte of moest het buro worden opgeruimd.

Het is hoe dan ook een aardig probleem. Volgens de gewone naslagwerken, die gretig over onweer vertellen, wekken bliksemflitsen flinke schokgolven op en het kost geen moeite zich voor te stellen hoe deze de regendruppels die, vallende, toch al gauw in een instabiele toestand raken in een fijne mist uiteenslaan. Kleine druppels vallen veel langzamer dan grote en het netto resultaat is een korte pauze in de regenval.

De eerste de beste meteoroloog die de afgelopen week binnen gehoorsafstand kwam, eentje trouwens die veel liever over de komende totale zonsverduistering (die van 11 augustus bij Compiegne en Verdun) aan de praat wilde, vond het niet onaannemelijk. Een bliksemflits is een lijnexplosie en de daaruit voortkomende schokgolf zou inderdaad teweeg kunnen brengen wat hier net gezegd is. 'Als de donder de ramen kan laten rinkelen, waarom zou-ie dan ook geen effect op regendruppels hebben'. Otten zei nog meer, maar het ging verloren in geschreeuw en getrek van omstanders die weer een nieuw blad met jenever zagen binnenkomen.

Het lijkt wel plausibel, zegt ook Baltus Zwart, teruggetreden KNMI-er. 'Maar ik heb er nog nooit wat van gemerkt. Als onweerwaarnemer heb ik in het verleden honderden kaartjes met waarnemingen opgestuurd, dus ik ben gewend heel goed op te letten. Want juist om dit soort waarnemingen was het het KNMI destijds te doen. Ik heb wel eens in een onweersbui gezeten die zich precies boven mijn hoofd ontwikkelde maar er was geen sprake van variatie in de regenval. Er was een enorme regenintensiteit en die was continu.'

Zwart wijst erop dat de veelheid van ontladingen die zich bij een 's zomers onweer voordoen, en de relatief lange tijd die het duurt voor de druppels beneden zijn het moeilijk maakt een mogelijk effect van de afzonderlijke inslagen te signaleren. Wat dat betreft liggen de kansen gunstiger bij winteronweer dat zich, door de veel lagere winterse wolkenbasis, heel anders ontwikkelt dan zomeronweer. Een winteronweersbui is gevaarlijk omdat hij bijna uitsluitend verticale ontladingen (van wolk naar aarde) heeft en de ontladingen veel zwaarder zijn dan 's zomers. Gelukkig heeft hij weinig ontladingen.

Zwart is uit beschrijvingen van experimenten bijgebleven dat schokgolven bij lage temperatuur bevriezingsverschijnselen kunnen opwekken in vallende druppels. Dat zou dan eerder tot een averechts effect leiden. Maar: 'Wat heeft Minnaert er eigenlijk over geschreven?'

Minnaert! Minnaert heeft in deel twee van zijn natuurkunde een aparte paragraaf over de 'invloed van de bliksem op de regen' opgenomen, de enige in het boek die met een vraagteken eindigt. 'Dit is een oud verhaal dat telkens weer terugkeert', begint hij vermoeid. Let wel: het oude verhaal is dat de regen kort na elke flits even heviger wordt. Minnaert geloofde er in 1970 niet veel van, ook al waren er wat radarwaarnemingen waaruit leek af te leiden dat wolkendruppels door de bliksem samenvloeien. Vergeet niet, schrijft hij met zoveel woorden, dat het lang duurt voor een regendruppel de grond bereikt. Met een valsnelheid van 5-8 meter per seconde kan hij wel een paar minuten onderweg zijn.

Het is precies wat ook Herman Wessels van het KNMI ervan vindt. De druppels zijn lang onderweg en de blikseminslagen liggen meestal ver uiteen. Gemiddeld komt iemand in Nederland maar eens per jaar binnen een straal van 500 meter van een blikseminslag. Wessels gelooft meer in een fysiologisch effect: na de klap van de donder kan - bij sommigen - het gehoor even verdoofd zijn. Na verloop van tijd trekt dat bij en lijkt de regen weer aan te zwellen. En wat de radarwaarneming betreft: die aanwijzing is ook zo sterk niet als het destijds misschien leek. Het is gebleken dat radar ook het geïoniseerde kanaal dat de bliksem achter laat zichtbaar maakt. Vooral bij hogere golflengten speelt dat een rol.

Expertise op het gebied van schokgolven an sich is in Nederland in de eerste plaats te verwachten bij TNO 's Prins Maurits Laboratorium, dat onder meer explosieven onderzoekt. Maar ook in Rijswijk verwacht men geen doorslaand effect van de bliksem. Er zal wel een schokgolf ontstaan, maar of die zich veel verder dan een paar centimeter voorbij het geïoniseerde kanaal uitstrekt is de vraag. Lucht is een goede demper. Krachtige geluidsgolven kunnen ook wel enige invloed hebben, maar veel stelt men zich er niet van voor. Internet dan? De meeste literatuur waarin 'the response of a droplet to a shock wave' wordt besproken blijkt in verband te staan met onderzoek aan diesel- en raketmotoren. Allicht dat de condities daar wat anders zijn dan in een winterse onweersbui. En dan meldt zich opeens meneer Ollivier van het Ollivier Hail Suppression System die een methode heeft bedacht voor de bestrijding van de gevaarlijke hagel die zo vaak uit een onweersbui komt zetten. Ollivier stuurt elke 6 seconden een schokgolf naar de wolken die er het dreigendst uit zien. Hij wekt de golven op met de ontbranding van acetyleen, waarschijnlijk zoals dat in de Betuwe met carbid wordt gedaan. Dat zijn schokgolven de wolken bereiken staat voor Ollivier vast en wat dat betreft staat hij dus pal tegenover de onderzoekers van TNO. Als de luchtdemping dus kennelijk helemaal niet bestaat wordt het des te aantrekkelijker om eens te bekijken wat een klappende ballon onder de douche teweeg brengt.

Karel Knip

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)