teller
C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

KAREL KNIP 
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN

KAREL KNIP


19 december 1998

Kantinemandarijn

Karel Knip
VRAGEN, VRAGEN , maar geen antwoorden. Dit is de laatste aflevering van het jaar en de drang om de portefeuille eens op te schonen viel niet te weerstaan. Niet alle vragen blijven bestaan als ze eenmaal helder zijn geformuleerd, maar er zijn er toch die zich lenen voor contemplatie of zelfs een kleine proefneming.

Om maar gelijk met de illustratie te beginnen: dat is een plaatje uit de jaren dertig waarin wordt aangegeven hoeveel uur de verschillende spijzen doorgaans in de maag doorbrengen. Groenten 3 uur, gebraden gans 6,5 uur. Een lezer wilde weten of het nog waar was en waarop de verschillen berustten.

Tja. De basis van de figuur is natuurlijk de proefondervinding van de auteur of de tekenaar. Sardines gegeten, pas acht uur later misselijk geworden en dan weer opeens een sardinesmaak in de mond. Of herkenbare schubjes in het braaksel. Conclusie: sardines blijven acht uur in de maag. Een probleem is dat niet helemaal vast staat van waar het braaksel helemaal kan komen: alleen de maag of ook de twaalfvingerige darm of nog verder? Soms lijkt men wat gal te proeven. En maakt het uit of de melk rauw op de maag wordt gedronken of pas als de gebraden gans erin zit? Likeur is heel snel weg, weet het plaatje. Dat dank je de koekoek, zegt de drinker. Al binnen een kwartier, nee eerder nog, voel je de alcohol in je bloed terecht komen. En die kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Maar of de begeleidende watermassa evensnel dezelfde kant op gaat is de vraag. Kortom: de voedselkwestie kan pas worden beantwoord als hij opnieuw is geformuleerd.

Lezer F.R. van A. wil al meer dan een jaar weten of het lichaam anders reageert op geconcentreerde dan op verdunde alcohol. Dus of het effect van een glas bier (200 ml 5 procent) verschilt van dat van een glaasje jenever (30 ml 35 procent). De ter beschikking staande literatuur over alcohol en alcoholgebruik zwijgt daarover in alle talen, dus groot zal het verschil wel niet zijn. De kans op een onzuivere waarneming is hier levensgroot, port en sherry worden eigenlijk altijd in grotere glazen geserveerd dan in overeenstemming is met hun hoge alcoholgehalte. Per eenheid sherry krijgt men dus meer alcohol binnen dan per eenheid bier. En er is natuurlijk de remmende invloed van de volle maag, men verwerkt binnen een half uur makkelijker zes glaasjes jenever dan zes glazen bier.

Er is wat aarzeling bij het beantwoorden van de vraag van een lezer die wil weten hoe het komt dat de wind altijd naar beneden trekt, terwijl toch doorgaans gassen in vloeistoffen en natte pappen opstijgen. Het lijkt een beetje vragen naar de bekende weg. De boer komt immers wel makkelijk naar boven, dus een zwaartekracht-anomalie zal er wel niet zijn. De wind zoekt gewoon de minste weerstand.

Maar de wind brengt ons dwangloos bij de kaars, waarover ook een vraag kwam. Sinds de fameuze kerstlezingen van Faraday ('Naturgeschichte einer Kerze', 1860) is er niet zo heel veel nieuws meer over de kaars te melden. We weten inmiddels van de ruimtevaarder Ockels dat de kaars brandt dankzij de zwaartekracht. Zonder die kracht ontbreekt de convectie die verse zuurstof aanvoert, astronauten hebben dat gedemonstreerd. Nu wil een lezeres weten of een kaars ook helpt tegen de rook. Een brandenden kaars wel te verstaan. En sigarenrook.

Theoretisch is dat niet uitgesloten, lezen we in een verslag van Nederlandse procestechnologen. De rookdeeltjes kunnen in het vuur verbranden en de vlam houdt bovendien een convectiestroming in stand die de rookdeeltjes meeneemt en makkelijk ergens verderop laat neerslaan. Dat gaat des te makkelijker als ze ook nog door het vuur zijn geïoniseerd. Of het praktisch veel te betekenen heeft valt te bezien, veel kaarsen produceren ook zelf nogal wat rook. Dit is nu bij uitstek iets dat goed tijdens de kerst onderzocht kan worden. Hetzelfde geldt voor het mandarijnprobleem, waarvoor het Vaste Contact in het noorden des lands al een tijdje aandacht vraagt. VC heeft het zich tot een gewoonte gemaakt steeds de partjes te tellen van de mandarijn die hij opeet. De Citrus-bloem is vijftallig, schrijft hij, dus je zou een veelvoud van vijf verwachten. Maar hij vindt onbehaaglijk vaak een priemgetal en wil nu dat er een groot onderzoek komt.

En waarachtig! Een AW-onderzoek aan vier voetstoots weggenomen kantoorkantinemandarijnen had als uitkomst: 9, 11, 10 en 11 partjes. Tien zal wel het streven zijn, negen is dan wel te begrijpen - er komt altijd wel een partje niet tot wasdom - maar èlf? Er sluimert een raadsel in de fruitmand.

Als de mandarijnen op zijn is het zingende glas niet ver meer. Al in maart vorig jaar stelden leerlingen van het Scala College (ergens in Nederland) langs elektrische weg de vraag hoe het komt dat het zingende wijnglas hoger zingt naarmate het glas verder leegraakt. Eindeloos met de natte vinger over de rand van het glas gewreven en steeds dezelfde uitkomst. Wij verwachtten het omgekeerde, schrijven zij, want de boven de wijn staande luchtkolom wordt groter naarmate de wijnspiegel daalt. Dan moet het wel haast zo zijn, zou je zeggen, dat niet de luchtkolom de frequentie bepaalt, maar alleen de combinatie glas-wijn. Per slot klinkt een viool ook niet hoger in een kleinere kamer. Het probleem doet denken aan die wonderlijke waarneming dat een blaasinstrument onder het spelen steeds hoger gaat klinken terwijl hij, opwarmend, toch steeds langer wordt. De verklaring is dat ook de lucht in de fluit warmer wordt en dat de resonantiefrequentie sterk afhankelijk is van de geluidssnelheid. Het Scala College staat voor de taak de klank van gekoelde en van gloeiwijn te vergelijken, bij voorkeur in de koude buitenlucht en vlak bij de brandende kerstboom. Dan komt het inzicht vanzelf.

Karel Knip

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)