|
|
KAREL KNIP
|
KAREL KNIP
17 maart 2001 Merels, damp, maan
Het betreffende merelstukje ging in eerste instantie over de vraag hoe oud merels worden. Of de merel die vandaag zingt dat volgend jaar ook nog kan. Internetbronnen wekten de indruk dat de gemiddelde leeftijd van de merel erg laag ligt, nog niet bij twee jaar. Maar het is van doorslaggevend effect of daarbij de sterfte van kuikens in het nest en kort na het uitvliegen is meegeteld, het kan wel zijn dat de gemiddelde levensverwachting van de merel die één winter is doorgekomen heel behoorlijk is. In ieder geval kreeg het Vogeltrekstation in Heteren wel ringen terug van merels die al zeker 17 jaar oud waren geworden. Hoopgevend is ook de waarneming van een lezeres in Purmerend die met hulp van meelwormen een soort persoonlijke band ontwikkelde met een merel en al zeker zeven jaar meelwormen uitreikt aan dezelfde vogel. Over paarvorming gesproken: op 6 januari is de wetenschapsquiz besproken die een onjuiste afhandeling had gegeven van de vraag naar de kans dat twee gasten in een café op dezelfde dag jarig zijn. De vraag was onzorgvuldig geformuleerd en bovendien was een kleine maar hardnekkige complicatie over het hoofd gezien: er worden niet in elke maand van het jaar evenveel kinderen geboren. In Nederland was er vroeger (jaren vijftig en zestig), blijkt uit CBS- tabellen, jaarlijks een kleine geboortepiek in de periode maart-mei waaruit vruchtbaar intiem contact in juni-augustus kon worden afgeleid. Zomeropwinding. Tegenwoordig is het effect wat minder uitgesproken, werd er van AW-wege aan toegevoegd met een half oog op die volle CBS- tabellen. Met een heel oog was de conclusie anders geweest: de statistiek toont aan dat de geboortepiek tegenwoordig in de periode juli-september valt. De bijbehorende conceptie valt in oktober-december, als het gezin het comfort van de lange avonden, de warme kachel en het dikke dekbed heeft herontdekt. Het toeval wilde dat de Britse National Statistics eind februari voor Britse gezinnen tot dezelfde conclusie kwam. Ook de Britse geboortepiek ligt nu in de zomer. Met het stijgen van de buitentemperatuur dalen de kansen om bij het uitademen nog adempluimen op te wekken. Technische literatuur, hier op 16 december geciteerd, gaat ervan uit dat de adempluim pas bij een temperatuur van zeven graden Celsius of minder zichtbaar wordt. In werkelijkheid ligt de kritische waarde eerder bij een graad of elf, twaalf. (Het hangt natuurlijk ook af van de relatieve luchtvochtigheid.) Dat is de temperatuur die deze dagen regelmatig wordt gepasseerd en er is dus een mooie gelegenheid voor zelfonderzoek. Wat juist bij het omslagpunt duidelijk wordt is dat het inderdaad uitmaakt als men de adem wat langer binnen houdt: dan is-ie warmer en natter. Als de waarneming niet bedriegt is er ook een onevenredig sterk effect van extra condensatiekernen in de adem, bijvoorbeeld van een een restje sigarenrook. De variabele snelheid van de maan in haar maanbaan (24/2) blijft nog een probleem. Een eerste AW-berekening leert dat de snelheidsvariatie twee keer zo groot is als op grond van Keplers perkenwet (en de variabele afstand aarde-maan) moet worden aangenomen. Later meer. Hartverwarmend was het te merken hoeveel hbs-ers en amateur kosmograven zich ergeren aan de losheid waarmee kunstenaars de ondergaande wassende maan afbeelden. De maan te veel rechtop, de bolling de verkeerde kant op, enzovoort. Nu komt opeens van het zuidelijk halfrond een e-mail dat daar de wassende man ècht heel anders ondergaat dan hier. Ook daar wordt nog over nagedacht.
Karel Knip
|
Bovenkant pagina |
|