|
|
KAREL KNIP
|
KAREL KNIP
2 september 2000 Meiderig
Veel maakt het ook niet uit. Wat vandaag de aandacht heeft is de razende snelheid waarmee strontvliegen de vrijgekomen uitwerpselen vinden. Men heeft zich nog niet omgedraaid of het uitwerpsel is al aangeklampt door twee of drie groenglanzende vliegen. Altijd en overal, maar vooral in het bos. Daar schuilt iets aardigs in, zoals een korte berekening nu zal aantonen. Laten we aannemen dat de 2,5 vliegen al binnen een minuut na het plotseling verschijnen van hun aas arriveerden en dat zij, opgewonden vliegend, een snelheid bereikten van 15 km/h, dat is 250 meter per minuut. Fietssnelheid. Nemen we bovendien aan dat de zoele boswind het geurspoor over een hoek van een paar graden, zeg 3 graden uitwaaiert (waarschijnlijk is het minder) dan betekent het toch dat er in een bosje van één vierkante kilometer (waar je in drie kwartier omheen wandelt) ten minste duizend hunkerende strontvliegen zitten. Is de gemiddelde snelheid van de wind (verantwoordelijk voor de aanleg van het geurspoor) bij de boven beschreven waarnemingen aanzienlijk minder geweest dan de aangenomen vliegsnelheid van de vliegen dan zitten er nog veel meer vliegen in dat bosje. (De meerekenaar ziet dat er vijf harde gegevens nodig zijn om zonder vlindernet tot een verantwoorde schatting te komen.) Alleen al daaruit valt af te leiden dat deze vliegen voor hun voortbestaan niet op de mens zijn aangewezen. Wat je wel eens zou willen weten is wat deze vliegen al die tijd doen als er niemand passeert. Dat ze niet in het bijzonder naar een mens zitten uit te kijken kan ook langs andere weg aannemelijk worden gemaakt. Wie terwille van de wetenschap ook eens uitwerpselen uitwerpt in het hart van de grote stad, op gazon of balkon, stelt in veel gevallen vast dat daar helemaal niets op af komt. Zoals ook hondenpoep, als het gevoel niet bedriegt, gewoonlijk vrij blijft van insecten. In een stad als Amsterdam kan men toch, om zo te zeggen, vanuit elke hondendrol de volgende drol zien liggen, van de gehele voedselvoorraad moet een legioen aan vliegen zijn te onderhouden. Maar de ecologische niche wordt nauwelijks gebruikt. Wat schort er aan die drollen dat er niet schort aan de koeienvla die altijd leeft van de mestvliegen, zij het van een andere soort dan die op de humane ontlasting? Nederlands meest praktijkgerichte entomologen huizen in Wageningen, maar de moed ontbrak om ze op te bellen voor er voldoende veldwerk was gedaan. Misschien kon het fruitvliegje, dat juist deze dagen zo welig tiert, een model zijn voor de strontvlieg en konden stukjes meloen van Albert Heijn een rol spelen als uitwerpsel? Ach, het was een weinig doordachte proefopzet. Als er geen heldere vraagstelling is, dan komt er geen helder antwoord. De verse stukjes meloen, gesneden uit de vier soorten die AH verkoopt, kregen pas na een dag schoorvoetend fruitvliegbezoek. Geen spoor van die aanstekelijke gretigheid van de strontvlieg maar eerder meiderig getrippel en gedraai en geaarzel. Vleugels poetsen, pootjes wrijven. Pas na een paar dagen brak er werkelijke interesse door en namen de aantallen bezoekers flink toe. Legde men nieuwe stukken fruit naast de oude, dan werden die genegeerd. De oudste stukken hielden de voorkeur. Van lieverlee maakte zich een wat onaangename hardnekkigheid van de vliegjes meester, ze lieten zich nauwelijks wegjagen en bleven na brede armbewegingen in een wijde kring om de meloenen zitten. Vleugels wrijven, poten poetsen. Bellen met Wageningen. Prof.dr. Marcel Dicke van de vakgroep entomologie brengt snel helderheid. De waargenomen strontvliegen gelden inderdaad niet als kieskeurig, lle uitwerpselen worden bezocht en bovendien ook rottend afval. De diertjes hebben een grote voorkeur voor eiwitafbraakproducten en bezitten een uitzonderlijk goed ontwikkeld reukvermogen. Dan opeens slaat de verwarring toe. Waren de vliegen groenglanzend? Maar dan wáren het helemaal geen strontvliegen, dan waren het waarschijnlijk vliegen die parasiteren op de larven van strontvliegen, ze zaten daar in afwachting van de vliegen die nog onderweg waren. Ook Dicke heeft de indruk dat de hondendrol as such niet veel belangstelling krijgt van strontvliegen, eerder zie je er de gewone huisvlieg, Musca domestica, op. Waarom dat zo is is niet helemaal duidelijk. De waarnemingen aan de fruitvliegjes zijn weer veel begrijpelijker: die leven niet van het fruit, in casu de meloen zelf, maar van gisten die op het fruit tot ontwikkeling komen. Vandaar dat het oude fruit de voorkeur houdt. Ongeveinsd enthousiasme dringt door in Dickes exposé als hij op de koeienvla terecht komt. Want wat daar aan gelige vliegen zit, is onvervalst strontvlieg en met wat die er allemaal uitvoeren is een boek te vullen. Niet alleen wordt er gegeten en gerecreëerd, er wordt ook naar hartelust gepaard, mating in the restaurant, en mocht de gelegenheid zich voordoen dan zou men eens moeten bekijken hoe lang zo'n paring duurt, want het mannetje strontvlieg blijft het vrouwtje strontvlieg bezitten tot zij ook werkelijk de eitjes heeft gelegd die met zijn sperma zijn bevrucht, want zou hij eerder opstaan dan liep hij het risico dat een ander mannetje zijn sperma zou verwijderen en dan ...Het betoog is van AW-wege afgebroken.
Karel Knip
|
Bovenkant pagina |
|