C O L U M N S NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE |
KAREL KNIP
DE DRAAD
|
KAREL KNIP
29 januari 2000 Wintergermaan
Dt, met de sluimerende griep en de dreigende voorjaarsmoeiheid, riep deze week de vraag op: is dat van die toppen, als het al waar is, oeroude kennis uit het hoge noorden en bestreden Germanen of later die Vikingen hun scheurbuik al met kerstboomtopjes of losten ze het winterse gebrek aan vitamine C anders op? Het groeiseizoen was op hun geografische breedte maar kort en er was niemand die kiwi's, sinaasappels, citroenen, paprika's of aardbeien kwam brengen. De aardappel, tot voor korte een belangrijke bron van vitamine C, was er nog niet. En of paardenmelk die de Mongolen in het zadel hield een gangbaar consumptieartikel was, is de vraag. Hoe kwamen Germanen de lange winter door? Rozenbottels bewaren, uien en winterpenen oppotten, knollen opgraven, alruinmannetjes en mierikswortels opeten? Was hun vitamine C-verzorging in de maanden tussen oktober en mei veel beter dan die van de zeelieden uit de tijd van Vasco da Gama die als ratten aan scheurbuik stierven? Ziehier een vraagstuk waar Internet niet uitkomt, vooral omdat de Angelsaks weinig onderscheid maakt tussen Duitsers en Germanen en in de tweede plaats omdat het alternatieve 'teutons' niet in combinatie met 'vitamine C' voorkomt. De naam Viking komt weer wel in combinatie met voedsel voor, maar dan vooral als merknaam. Aan een klassiek soort literatuuronderzoek viel niet te ontkomen. De relatie tussen de ontwikkeling van scheurbuik en het ontbreken van verse groente of fruit is al lang geleden gelegd. De Nederlandse ontdekkingsreizigers die op Nova-Zembla overwinterden wisten dat ze lepelblad moesten eten om van scheurbuik te herstellen. Maar welk van de lang houdbare groente- en fruitsoorten de geschikste bestrijder van scheurbuik was is pas komen vast te staan omstreeks 1750 toen het door de Britse marine proefondervindelijk en systematisch werd onderzocht. Citrusvruchten voldeden het best, maar het heeft nog tot ongeveer 1800 geduurde voor die ook werkelijk uit voorzorg werden meegegeven. Omstreeks 1930 zijn structuur en voorkomen van vitamine C redelijk in kaart gebracht. Wie er de voedingsmiddelentabel op naslaat ziet dat ook allerlei koolsoorten - vooral ook spruitjes - een hoog vitamine C- gehalte hebben. (Al is vitamine C een zuur, ascorbinezuur, het draagt als zodanig weinig bij aan de zure smaak van groente en fruit, de assocatie 'zuur = veel vitamine C' deugt niet.) Ook wat het vitamine in het mensen- of dierenlichaam doet is redelijk bekend. Hoe dat in het lichaam van de paprika of citroen zit is weer minder makkelijk na te gaan. Achteraf bezien moet het een groot geluk genoemd worden dat al vroeg in het vitamine C-onderzoek het guinees biggetje als proefdier is gekozen. Dat behoort, met de mens, een of andere bulbul en een paar apen tot de zeldzame diersoorten die het vitamine C niet zelf kunnen aanmaken omdat een essentieel enzym ontbreekt. Een merkwaardig defect dat de natuurlijke selectie nooit wegwerkte. Het kan op twee manieren verklaard worden: of de eerste 'defecte' mensen woonden, net als de huidige apen, voornamelijk in streken met een permanent groeiseizoen (dus: altijd vers fruit) of die mensen leidden een leven zoals de eskimo's tot voor kort deden: ze aten veel rauw vlees. Want dieren bevatten, vooral in hun lever, meetbare hoeveelheden vitamine C en wie veel rauw vlees eet kan net zijn behoefte dekken. Hoe kwam de Germaan de winter door? Een medewerker van de vakgroep humane voeding in Wageningen laat zich door de vraag overvallen en schort het antwoord op. Misschien werden er gezonde knollen gegeten, misschien ook niet en ontstonden er elk jaar gebreksverschijnselen, wie zal het zeggen. In samenspraak ontstaat de conclusie dat de vraag beantwoord moet worden door prehistorici die zicht hebben op het voedingspatroon van de Germaan. En waarachtig, Marijke Brouwer van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden heeft de 'Germania', waarin Tacitus het leven van de Germanen beschrijft, onder handbereik. Tacitus geeft hoog op van de goede gezondheid van de primitieve stammen in het noorden van Europa, maar hoe ze onder hun armoedige leefomstandigheden zo gezond konden blijven laat hij in het midden. Zeker is, zegt Brouwer, dat de Germanen nog geen fruitteelt kenden, want dat leerden ze van de Romeinen. Bovendien ligt het niet direct voor de hand dat ze evenveel rauw vlees aten als eskimo's, want ze waren gewend hun voedsel te koken: het keukengerei is gevonden. Voor zover er geen scheurbuik ontstond moet dat misschien worden toegeschreven aan het bewaren van uien en peen-achtige gewassen, de oogst van zoiets als vogelmuur en molsla in het voorjaar en aan de consumptie van allerlei soorten kool. Want de Germanen aten kool, misschien wel spruitjes. Ook kerstboomtopjes? Tacitus zwijgt ook over kerstboomtopjes. Misschien groeiden hier in het jaar nul helemaal geen sparren. Palynologen (stuifmeelkundigen) weten dat, maar die waren al naar huis toen ze werden opgebeld. Trouwens over stuifmeel gesproken: was honing een oplossing?
Karel Knip
|
Bovenkant pagina |