C O L U M N S NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE |
HJA HOFLAND
DE DRAAD
|
10 maart 1999 Referendum als kwakzalf
De zaak is simpel. In het regeerakkoord van 1994 wordt een grondwetswijziging ten behoeve van het correctief referendum in het vooruitzicht gesteld. Meer dan vijf jaar later raken een paar liberale senatoren dusdanig in gewetensnood dat ze tegen willen stemmen. Deze vorm van volksraadpleging is voor D66 een geloofsartikel. Laat de vermagerde partij het los, dan verraadt ze zichzelf. Bij de volgende verkiezingen zal de concurrentie ervoor zorgen dat dit niet wordt vergeten. D66 moet zich gedragen als Luther: staat daar en kan niet anders. Zit er winst in? Zal over drie jaar deze heldenrol nog in het kiezersgeheugen voortleven? Of, in het andere geval: zal men zich D66 dan herinneren als het nu, na een crisis, geen regeringspartij meer zou zijn? Het is een gok. De kans is groot dat de ruzie dieper indruk achterlaat dan de inzet. Het referendum hoort tot het arsenaal waarmee het onbehagen in de democratie wordt bestreden. Als zodanig is het een achterhaald paardenmiddel. Toen over de Amsterdamse en Rotterdamse stadsprovincies moest worden gestemd, heeft een meerderheid met een heimwee naar voorbije geborgenheid een modern bestuurlijk concept verworpen. Bij het referendum over IJburg heeft de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten grove demagogie gebruikt om de huisvesting van de eendenfamilies en het uitzicht der Durgerdammers te bewaren, ten koste van een stadsuitbreiding ten behoeve van 18.000 Amsterdammers. Toen over de Noord-Zuidlijn moest worden gestemd, waren de kiezers kennelijk referendum-moe. Het beste wat de geschiedenis ervan heeft bewaard is de waarschuwing van burgemeester Patijn tegen het risico dat een referendum kan worden gekocht. Dit gevaar draagt iedere volksraadpleging in deze tijd. De inzet is één onderwerp (one issue) van grote betekenis, want anders komen de vereiste 40.000 initiatiefnemers niet opdagen om de noodzakelijke 600.000 handtekeningen te verzamelen. De voorwaarden bestuderend zou men eerder tot de slotsom komen dat het correctief referendum de laatste fase vóór de oorlogsverklaring zal zijn of het middel om de burgeroorlog te voorkomen. En voor het zover is, zou men denken, heeft de Nederlandse democratie nog andere reserves. Maar aangenomen dat we zo'n massale mobilisatie zouden beleven, dan kan het niet anders of de toekomst van de natie of die van een grote regio is ermee gemoeid. De politieke partijen zijn er niet in geslaagd de tegenstellingen te overbruggen. Eén groot onderwerp beheerst allen. Heeft men, in deze tijd van reclame, hype en vrije markt dan nog de illusie dat de strijd alleen met de fatsoenlijkste middelen zal worden gestreden? Dat wordt een uitbarsting van demagogie zoals in Nederland nog niet is vertoond. Daartoe hebben we het recht, want we leven in een vrij land. Maar de partij die meer geld heeft kan beter van haar recht gebruik maken. En hoe groter de inzet, des te waarschijnlijker het is dat het onderwerp kunstmatig uit zijn context is verwijderd. Een correctief referendum, bijvoorbeeld over de uitbreiding van Schiphol of de aanleg van de Markerwaard, gaat niet alleen over milieu, of werkgelegenheid, of de economie anderszins. Grote vraagstukken hebben de eigenschap dat men ze niet uit hun groter verband kan verwijderen op straffe van veelzijdige beïnvloeding van andere vraagstukken van hetzelfde formaat. Daardoor zijn ze juist grote vraagstukken. Een harde botsing der belangen (harder dan per referendum kan het niet) betekent meer inzet, en dit weer dat alle belanghebbenden hun uiterste best zullen doen de uitslag te kopen. Een referendum vergroot de kans op dergelijke corruptie door demagogie en onverzoenlijkheid achteraf. Anders gezegd: het 'creëren van een one issue beweging' door middel van een referendum is feitelijk een grote bijdrage tot privatisering van de politiek. De door het referendum gecamoufleerde werkelijkheid is dat de politieke partijen, bij gebrek aan een concept op langere termijn voor de oplossing van grote vraagstukken, zich achter de ogenblikkelijke uitspraak van de kiezers verschuilen. Het referendum verlost 'de' politiek van een verantwoordelijkheid die ze niet meer aankan, of uit angst voor stemmenverlies niet wil aanvaarden. Als het goed afloopt - wat is goed in zo'n geval? - is het een toevalstreffer. En daarmee is zo'n democratisch middel verwant aan andere kwakzalverijtjes, als het oprichten van partijen voor ouderen, jongeren, leefbaarheid of mooie natuur. Het zijn allemaal nobele doelen, maar ze horen thuis - scherp omschreven - in de programma's van de grote partijen, die er binnen coalities voor vechten om een deel van het gestelde te bereiken. Zo hoort het in Nederland te werken. Zo werkt het vaak niet. Dan blijft men weg van de stembus, richt weer eens een partijtje op, wil de jongeren paaien of roept om een referendum. Maar daarmee is de haperende democratie niet gerepareerd. De werkelijke mankementen liggen besloten in het al vaak beschreven, nog altijd uitdijende, oncontroleerbare Nederlandse complex van besluitvorming door onderhandse consensus. Dat complex wordt gevormd door de partijapparaten, de fracties, de verwevenheid met 'hun' ministers, de gepolitiseerde bureaucratie en het grote bedrijfsleven. Soms loopt het mis. Dan komt er een parlementaire enquête. Daarmee wordt in feite achteraf een verwachting vervuld: dat de burgerij niet is bedot. De enquête is de compensatie voor beschaming van vertrouwen; zij komt dus altijd te laat. Daardoor wordt het vertrouwen in de politiek niet hersteld, maar bevorderd. En dan is er een extra-oorzaak die besloten ligt in het economisch succes van Nederland. In alle grote vraagstukken botsen binnen de beperkte, dichtbevolkte ruimte de belangen van economische expansie op de persoonlijke 'leefbaarheidsbelangen' van de kiezer, terwijl zijn persoonlijk economisch belang weer met de expansie is verweven. De reeks van onderling verweven dilemma's valt niet per referendum of met een oprichting van een partijtje op te lossen. De verleiding van de bestuurders om de grote zaken onderhands, zonder storende verkiezingen te regelen, wordt groter. Misschien moeten we de Heilige Consensus wel afzweren om weer politiek voor de burgers te krijgen. Wil iemand dat ernstig? Dat zou pas blijken als we met de gevolgen moesten leven, en dan is het te laat.
H.J.A. Hofland
|
Bovenkant pagina |