C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

HJA HOFLAND
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
JL HELDRING
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN

3 maart 1999

Trainen voor een mislukking


De meesten die voor een parlementaire enquêtecommissie moeten verschijnen, gaan eerst in 'mediatraining', als ze het zich kunnen veroorloven.

Het valt te begrijpen. Want wie lid is van een enquêtecommissie heeft zo'n training al achter de rug, en iedereen heeft het recht, zo goed mogelijk voor de camera's te komen. Het gaat niet alleen om wat er wordt gezegd maar ook hoe. De camera's zijn de ogen van het volk. Dat oordeelt per dag, per verhoor, lang voor de commissie tot haar eindoordeel is gekomen. Hieruit volgt: een enquête zoals die op het ogenblik wordt gehouden, is behalve een lange zoektocht naar de waarheid ook een dagelijks volksoordeel dat, vóór de betrokkene het heeft beseft, in een volksgericht is veranderd. Er komt een tijd dat de mediatrainer pro deo beschikbaar zal zijn.

Wat zijn voor de kandidaat-getuige de motieven om zich te laten trainen? In de eerste plaats het overwinnen van de camera-angst, variant van de plankenkoorts. Dat is normaal. Geroutineerde acteurs hebben er nog last van. Vervolgens gaat het om wat de getuige te vertellen heeft. Zet dat luister bij aan zijn persoon, dan zal hij op z'n minst in de verleiding komen, zijn licht niet onder de korenmaat te zetten. Ik druk me voorzichtig uit. Zal hij in de ogen der miljoenen er minder goed vanaf komen, dan is het zaak dat hij zijn tekorten onder zoveel mogelijk cosmetica verbergt zonder de grens van de meineed te overschrijden. Dat kan allemaal worden geleerd.

Tegenover de getuigen zit de commissie, die naarmate ze verder ingewerkt raakt, op iedere volgende getuige een groter voorsprong heeft, in routine en kennis van zaken. En nu is het niet ondenkbaar - of in sommige enquêtes heeft het zelfs voor de hand gelegen - dat de commissie bepaalde getuigen meer op de korrel neemt dan andere. In deze krant van 27 februari geeft Cees Banning een onthullend overzicht van het menselijke, al te menselijke dat vroegere enquêtecommissies óók heeft gekenmerkt - behalve het zoeken naar de waarheid. Trainen trainen trainen heet dit artikel. De enquêtes verschijnen in een andere gedaante: als drama's op zichzelf, uitgestrekte gebeurtenissen waarin de partijen al doende met 'waarheidsvinding' langzamerhand en onvermijdelijk een 'waarheidsvertimmering' in hun werk opnemen.

Iedere zittingsdag wordt door de televisie en de schrijvende pers direct verslagen. Daarna leveren de media - alle - hun onmiddellijk commentaar, maken hun analyses, trekken hun voorlopige conclusies. Het zou wel vreemd zijn als ze er het zwijgen toe zouden doen tot het laatste woord is gesproken. Dit is geen zaak sub judice waarbij van de media wordt geëist dat ze zich niet in de rechtsgang mengen. En het ligt voor de hand dat de begeleidende commentaren op het verdere verloop van de enquête effect zullen hebben, al is dat onmeetbaar. Zeker de getuigen die nog moeten worden gehoord, blijven niet onbeïnvloed. Ook dat is onvermijdelijk. Zal het afbreuk doen aan de waarheid die nog moet worden gevonden, of ertoe bijdragen? Dit valt menselijkerwijs niet meer te achterhalen.

De praktijk van vorige en deze enquête leert vooral dat het politieke gewicht groter wordt naarmate het einde nadert. Vanzelfsprekend. Een van de belangrijkste doelstellingen is immers dat wordt vastgesteld wie de politieke verantwoordelijkheid draagt voor wat er is misgelopen.

Intussen zijn er verkiezingen. Is het toeval of berekening dat de vraag naar de politieke verantwoordelijkheid pas zal worden gesteld nadat er is gekozen? Het zou niet de eerste keer zijn dat het volk pas van iets belangrijks op de hoogte werd gebracht nadat het had gestemd. Op 8 juni 1956 verzocht mr.J.W. Beyen, minister van Buitenlandse Zaken, op een vertrouwelijke persconferentie de Nederlandse hoofdredacteuren niets te publiceren over 'de zaak Greet Hofmans' zoals die in Der Spiegel van 11 juni is beschreven, tot de verkiezingen van 13 juni achter de rug waren. De hoofdredacteuren volgden het landsbelang zoals dat door het kabinet werd gezien en schreven niets.

Er valt iets voor te zeggen, het volk niet van zijn primaire democratische plicht af te leiden met opzienbarendheden die geen direct verband houden met het mestoverschot, de files en de asielzoekers. Maar tegelijkertijd is het van de zijde der bestuurders de diepste motie van wantrouwen in de verstandelijke vermogens der kiezers. Het valt dus te hopen dat het toeval is, en geen vorm van paternalistisch machiavellisme, dat de vraag naar de politieke verantwoordelijkheid voor 'de Bijlmer' pas na de Statenverkiezingen aan de orde komt. Als het werkelijk toeval is, dan blijkt daaruit weer de naïveteit van degenen die de enquête hebben ingesteld, de meerderheid van de Tweede Kamer dus, die in dat geval de politieke lading heeft onderschat.

Een enquêtecommissie is ertoe veroordeeld te werken onder toenemende druk. Ze begint belast met de publieke verwachting dat de waarheid waarnaar men dorst eindelijk door iedereen zal worden gekend. Dat is deze keer nog sterker het geval dan bij andere affaires. Want men is ziek van het zwijgen, het ontwijkend gedrag, de verdraaiingen en de misleidingen. Dan, terwijl het zoeken naar de waarheid voortgaat, blijkt dat er wordt getraind in het vertellen van de waarheid. Verhoren zijn voorbereid, of 'voorgekookt'. Er wordt geopperd dat de commissie een bepaald beleid volgt, of in haar genadeloosheid de verkeerden op de korrel neemt. De journalisten begeleiden dit alles met analyse en commentaar; en zij, op hun beurt worden weer wetenschappelijk gevolgd door de mediadeskundigen. De enquête, waaruit de gewantrouwde democratie gezuiverd tevoorschijn zou moeten komen, dreigt het wapen te worden waarmee de democratie zichzelf in de voet schiet.

Is er een andere mogelijkheid? Moet men de openbaarheid begrenzen door, zoals in de rechtszaal de televisie te weren? Het kan zijn verdienste hebben, maar het doet weer afbreuk aan de openbaarheid waaraan we gewend zijn. En een enquête zonder televisie zal misschien weer het wantrouwen bevorderen en het publiek van een levend programma beroven. Je weet niet wat erger is. Deze dilemma's van de enquête zijn onoplosbaar. Iedere enquête draagt, op de manier zoals ze nu worden gehouden, het risico van de vicieuze cirkel: dat de grote belofte van het begin door de loop van het openbare 'proces' wordt ondergraven. Het resultaat is averechts. Niet het vertrouwen in de democratie wordt ermee bevorderd, maar de achterdocht tegen 'de politiek'. Deze enquête is nu ongeveer halverwege.

H.J.A. Hofland

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)