|
|
HJA HOFLAND
|
7 maart 2001 De nevels van het gedogen
Toen kwamen Enschede en Volendam en, in het vertrouwd vervolg daarvan, het 'onafhankelijk onderzoek'. En nu de culturele revolutie van de heer M. Oosting. Met deze woorden heeft hij een publicitair geslaagde formule gevonden. Het openbaar debat laait op. Weer de roep om radicale hervormingen. Weer de reserves van degenen die voor verworven vrijheden en 'fatsoensrakkerij' vrezen. Zojuist is een boek verschenen De lege tolerantie, over vrijheid en vrijblijvendheid in Nederland. Het bevat gesprekken van Marcel ten Hooven met deskundigen uit alle wetenschappen. Ik zal het zeker lezen. En toch, het klinkt bekend. De openbare mening heeft een slecht geheugen. De Nederlandse geschiedenis van de afgelopen dertig tot veertig jaar valt te schrijven als een verhaal van mislukte pogingen tot een moreel herstel, vergeefse oproepen tot sociale disciplinering. De vastgelopen backlash. En altijd weer gaat het tenslotte om de tolerantie, die zich als een pitbull (verboden maar nog veel gekweekt hondenras) in het volk heeft vastgebeten. Het verschil lijkt (of is misschien) dat nu de overheid zelf op twee manieren het mikpunt is. Niet alleen heeft ze de bekende gevaarlijke toestanden gedoogd; ze heeft ook zichzelf in haar gedogen getolereerd. De overheid in zelfgedoging, met stille tocht, een rapport en nationale verontwaardiging tot voorlopig besluit: hoort ook tot de jongste vaderlandse geschiedenis. Herman Vuijsje citeert in zijn essay Correct, Weldenkend Nederland sinds de jaren zestig (1997) Luc Panhuysen en Jos van de Lans. De eerste zegt: 'Waar de overheid zich terugtrekt, dekt de moraalridder de aftocht', en de ander: 'Waar het ons aan ontbreekt is niet burgerzin maar overheidszin'. Al een jaar of veertig is het telkens weer de vraag: hoe sterk zijn de partijen, in welke mate is de ene in staat, zijn wil aan de andere op te leggen? Als er al twee partijen zijn. Met hetzelfde gelijk kunnen we er drie of vier of nog meer onderscheiden. Nu is de verhouding van de gedogende overheid tot de, om het postmodern te zeggen, hypergeïndividualiseeerde vuurwerkfabrikanten en caféhouders aan de orde. Zo hebben we ook de gedogers van, in hun ogen, verwerpelijke praktijken, die door de voorstanders als ethisch gerechtvaardigd worden beschouwd en wettelijk bekrachtigd moeten worden (Euthanasie, abortus, bepaalde behandelingen van verslaafden, garanties voor de privacy). Verder de gedogers van fenomenen in het openbare leven die door anderen als een openbare manifestatie van wansmaak, een affront van platheid, aantasting van de goede zeden worden beschouwd, bijvoorbeeld televisie met expliciete seks in kinderkijktijd. Het is de voortzetting van de jaren zestig met kapitalistische middelen. De gedogers die handelen volgens het doelmatigheidsbeginsel. (Beter de Hell's Angels of een club de kluts kwijtgeraake voetbalsupporters één keer hun zin geven om de rust te bewaren, dan de hele stad overhoop te halen. Softdrugs met mate via de achterdeur, en harddrugs verboden). Er zijn, met andere woorden, allerlei fronten van het gedogen, die bovendien vaak door elkaar heen lopen. In de kolommen van de kleine advertenties van De Telegraaf heerst bijvoorbeeld een zeer vrije moraal op het gebied van seks, terwijl op de redactionele pagina's die krant de openbare orde allerhartstochtelijkst wordt verdedigd. Gisteren heeft op deze plaats in deze krant dr.T. Nierop een requisitoir gehouden tegen museumdirecteuren en hun reclamemakers, die hij ervan beschuldigt kunstzin met tartende wansmaak te verwarren. Zoals de fronten door elkaar lopen, zo gaat het met de debatten. Toch is er een gemeenschappelijke noemer. Telkens is het de vraag, uitgesproken of tussen de regels, waar de rol van de overheid begint. In dit opzicht betekent iedere fase van de backlash een verlangen naar herstel van de overheid in haar regelende functie en een onuitgesproken motie van wantrouwen tegen de 'mondigheid' van de burgerij. Het is in laatste aanleg een politiek vraagstuk, dat dus om een politiek antwoord vraagt. Burgemeester Giuliani van New York probeert het, en wat we er dan ook van kunnen vinden, niet dat het onduidelijk is. De contouren Nederlandse politiek verdwijnen in nevels. Bij snelle veranderingen is een kort gedogen vaak onvermijdelijk omdat het nieuwe moet worden getoetst op zijn verdiensten en mate van aanvaardbaarheid. Lang gedogen is een bewijs dat de overheid terugschrikt voor haar verantwoordelijkheid. Het is een leugenachtige politiek omdat twee partijen die elkaar niet goed gezind zijn, beloften worden gedaan die niet verwezenlijkt kunnen worden, terwijl ten koste van die twee, de overheid zelf, bang om een scherpe grens te trekken, zich schuilhoudt in afwachting van betere tijden. En nu het curieuze. Loopt het mis, dan zijn er twee mogelijkheden. Het waarschijnlijkst is dat de functionaris met de laatste verantwoordelijkheid blijft zitten, en verwijst naar de 'keten van verantwoordelijkheden'. Of hij 'neemt zijn verantwoordelijkheid' en treedt af. Nee. Hij moet aftreden omdat hij zijn verantwoordelijkheid niet 'genomen heeft' toen het erom ging. Dat is begripsverwarring tot besluit.
H.J.A. Hofland
|
Bovenkant pagina |
|