|
|
HJA HOFLAND
|
28 februari 2001 Vóór de stille tocht
Om dit te illustreren gebruik ik de toestand in de Amsterdamse binnenstad. Afgelopen zondag werd daar, om een uur of drie, op de hoek van het Spui en het Rokin een fietser door een tram aangereden. Trams uit beide richtingen konden niet verder, op de rails onstond een opstopping van Dam tot Munt en verder, in beide richtingen. Voor de auto's geldt het éénrichtingverkeer. Daar stond, onbewegelijk, een file die op weg was naar de parkeergarage van de Bijenkorf, althans de chauffeurs hadden deze illusie, zoals ze die iedere zaterdag en zondag hebben. Links en rechts van de rijbanen voor trams en auto's is alles opgebroken, omdat daar voorbereidingen worden getroffen voor de aanleg van de Noord-Zuidlijn van de metro. Dat uitvoering van dit project onzeker is, omdat er niet genoeg geld blijkt te zijn, laat ik niet meetellen. Het is, zullen we zeggen, een wrange bijkomstigheid. De gewonde fietser lag op straat. Van twee kanten waren ambulances onderweg, ontleen ik aan het uitvoerig bericht in Het Parool. Door de opbrekingen en opstoppingen bereikte eindelijk één ambulance veel later de plaats van het ongeluk, nog bijtijds om de fietser te redden. Betrekkelijk goed afgelopen. Maak nu een wandeling over het Rokin en stelt u zich voor dat daar halverwege Spui en Dam een grote brand uitbreekt. Niet denkbeeldig. Hotel Polen aan het Rokin en C&A aan het Damrak zijn destijds ook tot de grond toe afgebrand. Stelt u zich nu voor: de paniek, de opvang, de nazorg, de schuldvraag, de schade, de letselschadeadvocaten, de minister die zegt het kan niet zo zijn dat, de stille tocht, de verontwaardiging, de commissies van onderzoek en alles wat verder bij een grote ramp komt kijken. Op het Rokin in Amsterdam ligt op funshoppingdagen de onuitgevoerde blauwdruk voor de hedendaagse calamiteit met nasleep. Het is opmerkelijk, maar het is niet 'typisch Amsterdams', zoals blijkt uit de antwoorden van de 200 burgemeesters op de enquête. Men zou eens moeten turven wat, met minder rampzalige gevolgen dan die in Enschede en Volendam, in Nederland in de war loopt. Het leven van de natie beweegt zich tussen twee polen: de ene die van het bedrijfsleven en zijn verhouding tot de overheid waardoor 'we' een van de rijkste landen ter wereld zijn. En de andere van de overheid in haar verhouding tot de burgerij, waardoor ons een complex van vraagstukken wordt voorgezet, dat blijkbaar niet valt op te lossen. Dat complex - hoe lang bestaat het al? - reikt van het onderwijs en allerlei vormen van zorg tot de Nederlandse Spoorwegen, de files en Schiphol. Is er misschien een algemene oorzaak die aan alle andere ten grondslag ligt? Het komt door het gedogen en het teveel aan regels, zegt de meerderheid van de burgemeesters. Te veel regels is een bewijs van perfectionisme, en de uiterste vorm van perfectionisme is de dictatuur van het wet- en regelboek. Als het daarheen gaat, is het openbaar bestuur, om het leven gaande te houden, wel tot gedogen gedwongen. Rijst de vraag: wat is gedogen? Het tersluiks geven van valse beloften. De gedoogde gaat op den duur zijn oogluikend toegestane praktijk zien als een verworven recht. Dan loopt het mis. Nu worden bestuur en gedoogde beide ter verantwoording geroepen. Beide dragen schuld, zoals bij recente rampen is gebleken. Het onderling afschuiven van de verantwoordelijkheid neemt een aanvang. Behalve dat met het gedogen valse beloften worden gegeven, is er nog een groot bezwaar. Er zijn twee partijen die een verborgen greep op elkaar krijgen, omdat ze van elkaar weten dat ze eigenlijk iets doen wat niet mag. Anderen weten ervan. Er ontstaat een ons-kent-ons sfeer, en daarin een weer een tersluikse hiërarchie. Men 'weet van elkaar'. Dat leidt tot onderlinge schatplichtigheid en angst, een stille corruptie. Het eindresultaat is dat de verhoudingen binnen het bestuur verpest worden, terwijl belanghebbenden buiten het bestuur daarvan profiteren. Zolang het duurt. De ramp maakt niet alleen slachtoffers. De slangenkuil is ermee geopend. De enquête onder de burgemeesters is opnieuw een goede aanzet, zoals iedere enquête, maar gaat lang niet ver genoeg. Te veel regels en gedogen mogen de eerste oorzaken zijn. Van evenveel belang, leren Enschede en Volendam, zijn de laksheid, de omzichtigheid, de bangheid in de Nederlandse bestuurscultuur. De burgemeesters hebben antwoord gegeven op de vragen. Meer werd niet verlangd. Maar de vragen gaven de geënquteerden alle ruimte, de schuld in abstracte toestanden te zoeken; terwijl rampen gemaakt worden door mensen.
H.J.A. Hofland
|
Bovenkant pagina |
|