|
|
HJA HOFLAND
|
17 januari 2001 Nieuw niemandsland
Tot onze algemene wijsheid hoort dat we leven in een ingewikkelde maatschappij. Risico's kunnen nooit worden uitgebannen en in deze tijd zeker niet. Evenmin valt van de overheid te verwachten dat ze, tot maximale bescherming van iedereen, de samenleving 'met regelgeving dichttimmert'. Dat is niet mogelijk, en we willen het ook niet. Want dat vinden we niet in overeenstemming met de waardigheid van de zelfstandige, de 'mondige' burger. Die kan zelf beslissen wat goed voor hem is, en iedereen heeft het recht zichzelf tot mondigheid te bevorderen. In de 'risicomaatschappij' (ik wantrouw de term, er zit een spoor van verontschuldiging bij voorbaat in), is een niemandsland gegroeid. Daar heerst feitelijk een situatie waarin de niet meer alom zorgende en gezagdragende overheid een deel van haar verantwoordelijkheid overdraagt aan de burgerij, dit in goed vertrouwen op een overwegende, een aanvaardbare mondigheid. De burgerij laat zich deze nieuwe verhouding aanleunen, of toevertrouwen. Wil dit zelfs. Zo worden overheid en burgerij partners in een wederzijds veronderstelde volwassenheid en redelijkheid. Nu doen zich een paar praktische vragen voor. Tegen welke risico's zal en moet de overheid de burgerij in bescherming nemen? En waar en wanneer is de mondige burgerij mans genoeg om het zonder de overheid af te kunnen? Om een voorbeeld te noemen: gebruik van geweld is een monopolie van de staat. Theoretisch, in de praktijk van alle dag wordt op plaatsen die, door wat voor oorzaken dan ook, onbereikbaar zijn voor de politie, de veiligheid gegarandeerd door particuliere bewakingsdiensten, 'stewards' in de stadions, uitsmijters in de kroegen, ongeregelde vechtersbazen. In Amsterdam stelt op stapavonden de ME zich preventief op, nadat gebleken was dat het uitgaand publiek niet mondig genoeg was om het niemandsland zelfstandig te beheren. Bij 'risicowedstrijden' gebeurt hetzelfde. Ter gelegenheid van de Europese kampioenschappen kwam het tot een totale mobilisatie van de politie, en waarachtig, het hielp. De overheid heeft zich daar niet vergeefs op haar zorgzaamst getoond, en daardoor misschien levens gered. Er was geen niemandsland overgelaten. De leiding van de bedrijven in Enschede en Volendam moest aan een aantal strenge regels voldoen. Omwonenden, personeel, klandizie vertrouwden er blindelings op dat dit gebeurde. Impliciet namen ze aan dat het niemandsland goed werd beheerd door de directies, een werkgever en een populaire caféhouder. En op de achtergrond was dan altijd nog de overheid die toezicht hield op naleving van de regels. Ze vergisten zich. De ondernemers namen een loopje met de regels, de overheid gedoogde en de direct betrokkenen waren te goed van vertrouwen. Burgerij en overheid hebben elkaar overschat. Juist deze wederzijdse overschatting is de kiem van de telkens weerkerende crisis. Het eerste manifeste teken van overschatting van een partner uit de burgerij door de overheid ligt in het gedogen; het ervan uitgaan dat bepaalde groepen die zich niet volstrekt in overeenstemming met de wet gedragen maar overigens geen last veroorzaken, dit zullen blijven doen. Vaak zijn daarmee beweegredenen en karakter van de gedoogde miskend. Uit het gedoogd worden leidt hij af dat hij verder kan gaan dan hem in vertrouwen is toegestaan. Dat is in principe bij de Hell's Angels, de F-side, een dealer die zijn zaken uitbreidt, niet anders dan bij een horeca-ondernemer. Intussen heeft de overheid, uit welke motieven dan ook, meer beloofd dan ze kan geven. Ze heeft de wet achtergesteld bij die uitdrukking van haar eigen wijsheid en in het gedogen. Nu loopt het mis. De burgerij, vertrouwend dat de overheid ook in het gedogen een grens weet te trekken, voelt zich verraden. In de talrijke gevallen uit de praktijk blijkt, dat onderscheidene overheidsinstanties ('ingewikkelde maatschappij') zoveel mogelijk proberen zich aan hun verantwoordelijkheid te onttrekken. Daarvoor is een nieuwe term in het leven geroepen: de keten van verantwoordelijkheid. Intussen zou het niet onredelijk zijn, van een burgerij die zichzelf mondig heeft verklaard en ervaringen met een ontwijkende overheid heeft opgedaan, te verwachten dat ze zich op zijn minst wat achterdochtiger tegen een zo diffuse, of aarzelende, of laffe overheid zou gedragen. Soms doet ze dat ook niet, maar vaker wel. Komt er een ramp van, dan stelt ze de overheid plotseling ten volle aansprakelijk. Het bestaan van een niemandsland wordt ontkend, er wordt achteraf een volledig beroep gedaan op de talrijke regels en wetten. Niet meer dan vanzelfsprekend is het dat dan onderzoekscommissies aan het werk gaan. Het is de opdracht van de onderzoekers, zich in één geval te verdiepen. De diepere, de politiek-culturele oorzaken laat ze buiten beschouwing. Toch ligt daar de kiem: de wederzijdse overschatting van een zich terugtrekkende overheid en een gedepolitiseerde burgerij, die het groter wordende niemandsland overlaat aan profiteurs en buiten- maatschappelijken, waarbij de 'mondige burger' niet in staat blijkt te zijn, de zelf gewilde uitbreiding van zijn verantwoordelijkheid te vervullen.
H.J.A. Hofland
|
Bovenkant pagina |
|