|
|
HJA HOFLAND
|
21 juni 2000 Heeft Nederland een geheugen?
H.J.A. Hofland
Minister Pronk geeft van tijd tot tijd al iets van zijn komende, langverwachte nota prijs. "Grote ruimtebehoeften", voorziet hij, "zullen tot flinke ruimtelijke kwaliteitsproblemen leiden." Dat moet voorkomen worden. Niet meer de 'corridors' van nieuwe woonwijken en bedrijfsterreinen langs de snelwegen, maar verdere concentratie om de steden. Geen verdere aantasting van de groene gebieden, in de eerste plaats het Groene Hart waarvan de randen en het inwendige gestaag door de kleinere gemeenten worden afgeknabbeld. Bij de lagere overheden moet een "mentaliteitsomslag" komen. Vestiging van een Central Park (waarom altijd weer buitenlandse voorbeelden genomen als je in je eigen stad of land iets voorbeeldigs wilt doen?) in de 'Deltametropool'. De minister waarschuwt voor "versnipperde openbare ruimte, lelijke en eentonige gebieden" en de vermenging van bedrijvigheid en de natuurgebieden van het platteland in de zogenoemde 'verrommeling'. Uit wat druppelsgewijs bekend is geworden, kunnen we verder opmaken dat ook meer ernst zal worden gemaakt met de binnenlandse migratie. Glastuinbouw naar het noorden, windmolens verder in zee. Nog meer waarvan je òf denkt: waar heb ik het meer gehoord, òf: het lijkt alsof ik mezelf hoor. Of beide. De ruimtelijke inrichting van Nederland, dus niet meer de Randstad, regio's of stedelijke gebieden maar het nationaal geheel, is al jaren punt één op de politieke agenda. De oorzaak is dat in dit stadium van de nationale ontwikkeling op ons kleine grondgebied alles met alles samenhangt. Dat wordt ook al jaren erkend. Van het ogenblik dat de aanleg van de Markerwaard van uitstel naar afstel werd bevorderd - zonder dat het ooit tot een officiële beslissing is gekomen - tot deze week, gemarkeerd door minister Netelenbos met de bekendmaking dat het aantal vluchten op Schiphol tot 600.000 kan groeien, worstelen we met het belangrijkste nationale vraagstuk. Over sommige projecten zijn referenda gehouden, de stadsprovincies, IJburg. We hebben het groot Metropolitaan Debat gehad, de nationale discussie over 'nut en noodzaak' van de uitbreiding van Schiphol. Het eiland in zee is tot 2020 van de baan. De strijd om de Betuwelijn duurt voort. We zullen tegen het miljard uitgeven voor een tunnel onder het Groene Hart, maar het is niet meer zo zeker of over een jaar of zes de HSL onder de rustieke weilanden zal snellen, dan wel onder een complex van meubelboulevards. Misschien zal Amsterdam vandaag beslissen over de aanleg van de Noord-Zuidlijn van de metro - na acht jaar debat en een raadgevend referendum. Heeft Nederland een geheugen? Wat we nu hebben gehoord over de nota van Pronk, is voornamelijk oud nieuws in nieuwe formule. Central Park, rode en groene contouren, verrommeling. Het is copywriterstaal. Maar laten we wachten tot november en hopen dat dit document van nationale betekenis in het beste Nederlands - gespeend van jargon en zonder pseudo- oorspronkelijkheid is opgeschreven. In de ruimtelijke ordening zijn drie vraagstukken op te lossen. Aan het verzinnen van grote projecten op de tekentafel is geen gebrek. Die keren terug in de publiciteit met een regelmaat als van de Komeet van Halley. Het eerste vraagstuk is de uitvoering. Zeker in Nederland betekent de uitvoering een ingreep in het bestaan van degenen op wier grondgebied dat gebeurt. Dat geldt trouwens ook dikwijls voor het niet uitvoeren, zoals iedereen weet die bijvoorbeeld een deel van zijn leven 'in de file zit'. Tussen alle groepen belanghebbenden moet volgens de regels van onze politieke beschaving consensus worden bereikt. Dat neemt soms wel tien jaar in beslag. Dan het tweede vraagstuk. Grote projecten die de tekentafel nog niet hebben verlaten, verouderen snel. De belangrijkste oorzaken zijn de ontwikkeling van techniek en economie. De tegenstanders maken daarvan gebruik door beginnende consensus ten behoeve van uitstel te torpederen. Het is een opschorting van de consensus, of sabotage - het hangt ervan af van welke kant je het bekijkt. De Betuwelijn is het beste voorbeeld. Het derde vraagstuk is dat van de 'bestaansruimte'. Vergelijk het met het begrip 'inkomen per hoofd van de bevolking'. Om behoorlijk te kunnen leven, maakt iedere Nederlander aanspraak op een deel van de beschikbare bestaansruimte. Die omvat de woning, de werkgelegenheid, de ruimte voor het particulier en openbaar vervoer, het winkelen, het milieu, de recreatie, de behoefte aan pret en fun, en nog het een en ander. Ik veronderstel dat er een regelrechte correlatie is tussen de stijging van het nationaal inkomen en de behoefte aan meer bestaansruimte. Het valt te berekenen. Ziehier het overkoepelend vraagstuk. De bevolking groeit, het inkomen per hoofd stijgt, allen maken aanspraak op meer bestaansruimte. Alleen het oppervlak van Nederland blijft gelijk. Men kan de mooiste voorstellen doen tot ruimtelijke ordening, maar als het te verdelen goed schaars wordt, valt aan de politieke keuze niet te ontkomen. Die zijn we in het consensusland ontwend.
H.J.A. Hofland
|
Bovenkant pagina |
|