C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

HJA HOFLAND
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
JL HELDRING
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
LEO PRICK

16 februari 2000

Het etnisch moeras


Volgende week herdenken we dat een jaar geleden de conferentie van Rambouillet mislukte - de laatste poging van de NAVO om met diplomatie en politiek de Kosovaren van etnische zuivering te redden en daarmee de grondslag voor een stevige vrede op de Balkan te leggen. Het was een ultimatieve onderneming die op twee manieren kon eindigen: vrede zonder geweld, of vrede door geweld afgedwongen. Het werd geen van beide. Wel zijn de meeste verdreven Kosovaren terug. Maar zonder KFOR zouden Albanezen en Serviërs elkaar verder uitmoorden. Zelfs onder de ogen van de vredesmacht proberen ze het, niet altijd zonder resultaat. Nog jaren zullen de vredestroepen moeten blijven, en Milosevic is de Saddam van Belgrado. De oplossing van het Joegoslavische probleem is in de vredesoperatie vastgelopen. Er is een status quo bereikt waarbij niemand zich wil neerleggen, terwijl geen partij machtig genoeg is om er verandering in aan te brengen. Zoals dat gaat met vraagstukken die deze fase hebben bereikt: ze verdwijnen van de urgentielijst, men went aan de hinderlijke aanwezigheid en hoopt op een wonder. De verwijdering van Milosevic is nu officieus toebedeeld aan de gangsterpolitici in Belgrado. De hoofdmisdadigers van de vorige oorlog, Karadzic en Mladic zijn nog niet gearresteerd.

Eeuwige vraag: had men het verloop van deze oorlog niet kunnen voorzien? Het is voorzien, maar niet door degenen die hun inzicht met uitvoerende macht verenigen. Een goed voorbeeld leest men in deze krant van 5 februari 1999, het artikel waarin Peter Michielsen uitlegt dat men in Rambouillet ging proberen de onverzoenlijken te verzoenen. Zo zijn er meer. Dat mag, dunkt mij, een enkele keer gezegd worden. En dan komt de volgende eeuwige vraag: áls het zo duidelijk voorzien werd, hoe komt het dan dat toch gebeurd is wat kon worden vermeden? In dit geval is het te wijten aan een mengsel van traagheid en zelfoverschatting.

Vanaf het ogenblik waarop Joegoslavië tot strijdtoneel werd, bijna tien jaar geleden, tot nu toe, is door de regeringen van het Westen de ernst ervan in het begin gebagatelliseerd. Interventie is pas mogelijk als er voldoende draagvlak in de openbare mening is. Het draagvlak ontstaat door een stroom van berichtgeving op de televisie. Voor een politiek van doelmatige preventie is het dan al te laat. Minister Van Aartsen heeft vorig jaar gewaarschuwd tegen een politiek met een 'te hoog CNN-gehalte'. Daarmee vergiste hij zich in de verhouding tussen politiek en publieke opinie. Wat met 'CNN' wordt samengevat, maar wat ieder televisienieuws eigen is, helpt juist bij het leggen van het onmisbare draagvlak. Pas als dat stevig genoeg is, kan men aan een interventie gaan denken. De dagelijkse stroom van Kosovaarse vluchtelingen was voor de publieke bereidheid tot het steunen van interventie onmisbaar. Hieruit volgt dus niet dat publieke opinie dwingt tot wat de politici eigenlijk niet willen, maar dat de 'CNN-factor' voor actie noodzakelijk is, en tegelijkertijd een oorzaak van onherstelbare vertragingen kan zijn.

Dan komt de volgende vergissing. Die wordt geboren uit wat J.F.Kennedy vèr terug in de vorige eeuw heeft genoemd 'de arrogantie van de macht'. Uit iedere reconstructie van de oorlog om Kosovo blijkt dat de NAVO - de militairen niet minder dan de politieke beleidsmakers - erop rekende dat binnen een paar dagen van bombardementen de zaak zou zijn geklaard. Toen het na een maand nog niet zo ver was, begon de irrelevante discussie over de noodzaak van grondtroepen. Irrelevant omdat geen regering bereid was eigen soldaten te laten sneuvelen.

Het enige dat na 24 maart als een paal boven water stond, was dat de NAVO de oorlog niet mocht en niet kon verliezen, en dus werden de bombardementen voortgezet, wat tot toenemende onenigheid in het NAVO- hoofdkwartier over de keuze van de doelen leidde. Is het gerechtvaardigd chemische fabrieken te vernietigen als men 'redelijkerwijs kan vermoeden' dat daardoor een milieuramp kan worden veroorzaakt, zoals in Pancevo? Hoe groot mag de collataral damage zijn om het op zichzelf gerechtvaardige doel, het einde van de etnische zuiveringen, te bereiken? Men is er nog niet uit.

Toen de oorlog voorbij was, maakten de politieke copywriters zich van het resultaat meester. Een overwinning viel het niet te noemen; een nederlaag evenmin. Er was, zei president Clinton, een humanitaire oorlog gevoerd, de eerste in zijn soort. De proef op de som ligt in het antwoord op de vraag: zou het Westen, de NAVO, het nog eens op deze humanitaire manier aanpakken? Men zou daarover eens een enquête onder de beleidsmakers van het vorig jaar moeten houden. Intussen is Grozny, stad van 350.000 inwoners, met de grond gelijk gemaakt. Zelfs tot een serieuze dreiging met economische sancties tegen de verwoesters is het niet gekomen. Dat heeft zijn politieke redenen en oorzaken. De doctrine van de humanitaire oorlog is voortgekomen uit ethische overwegingen die geen compromis dulden. Ethische overwegingen op zichzelf zijn geen grondslag voor politiek en oorlog, beide al heel lang 'de kunst van het mogelijke'. Daarom zal de eerste humanitaire oorlog waarschijnlijk wel de laatste zijn. Het begrip hoort niet in het handboek van de politiek. In zekere zin zijn de interventionisten de slachtoffers, met KFOR als permanente buffer in dit conflict van ongeneselijke etnische haat.

H.J.A. Hofland

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)