C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



23 april 1999

Echte en apocriefe anekdotes


Wanneer zich niet ver van ons een menselijke tragedie afspeelt van een omvang als wij de laatste vijftig jaar in Europa niet hebben gezien en wanneer de politieke gevolgen daarvan in de regio, maar ook ver daarbuiten de vorm van aardverschuivingen dreigen aan te nemen, dan is het bijna obsceen over andere zaken te schrijven.

Maar wanneer het, na alles wat er - ook in deze rubriek - al over geschreven is, op een goed ogenblik moeilijk is nieuwe aspecten aan dit onheil te ontdekken en niet in herhalingen te vervallen, is het beter - ook teneinde een zekere Kosovomoeheid te voorkomen - dan maar aandacht te wijden aan de onbelangrijkst denkbare zaken.

Wat ik dan ook vandaag zal doen. Het geeft mij onder andere gelegenheid correcties en aanvullingen te geven op wat ik eerder geschreven heb.

Mevrouw Brandts Buys

Op 26 maart schreef ik hier over de begraafplaats in de bossen van het Gelderse Rozendaal, die ik de ,,meest romantische begraafplaats'' van Nederland noemde. Meer in het bijzonder beschreef ik het grafmonument dat een vrouw voorstelt ,,met aan haar voeten kinderen, die ze voorleest''.

Het was, zo schreef ik, het grafmonument voor de vrouw van de componist Jan Willem Frans Brandts Buys (1868-1933). Dat is onjuist. Het monument tooit het graf van de vrouw van Ludwig Felix Brandts Buys, zo deelt een achterkleindochter van deze mij mee. Bovendien: ,,zijn vrouw leest de vier jongens niet voor, maar slaat haar armen om hen heen.'' Ik had te zeer op mijn geheugen vertrouwd.

De rang van Denemarken

Wie is de auteur van de 'rang van Denemarken' - een in de geschiedschrijving nogal vaak voorkomende uitdrukking, die de status beschrijft waartoe, naar een vooroorlogse generatie vreesde, Nederland zou afdalen als het Indië zou verliezen? Dat was het onderwerp van een beschouwing in deze rubriek op 13 april.

Naar aanleiding hiervan maakte de historicus prof.dr. E.H. Kossmann mij opmerkzaam op een brief die de orangistische regent A.J.C. Lampsins, oud-baljuw van Vlissingen, op 13 oktober 1795 aan de erfprins, de toekomstige Willem I (die eerder dat jaar bij de komst van de Fransen naar Engeland was uitgeweken), schreef. In die brief brengt Lampsins de status van de Republiek ter sprake:,,De regering van de Republiek moet iedere gedachte een grote mogendheid te zijn verlaten en, zoals Denemarken, Venetië, Genua, de meest strikte neutraliteit bewaren en daardoor haar handel begunstigen. Het leger moet tot vrijwel niets worden teruggebracht (boven eigen kracht bewapenen heeft de Staten altijd geruïneerd) en moet slechts ertoe dienen om enkele jongelieden van plattelandsgezinnen ('jeunes gens de familles de pays') aan een betrekking te helpen en garnizoensdienst te laten verrichten.

,,Iedere gedachte opgeven vestigingen te willen behouden, zoals Maastricht, 's-Hertogenbosch, Breda, Bergen-op-Zoom, die ruïneus zijn in tijden van vrede en altijd ingenomen worden in tijden van oorlog, en zich niet verbeelden dat men de volgende halve eeuw oorlog kan voeren. De marine bereid zijn de koopvaardijschepen te beschermen... Nooit oorlogsvloten, nooit eskaders, en dus geen admiraals of eskadercommandanten te eten hoeven geven.'' ,,En je kunt enorm bezuinigen op de diplomatieke dienst'', voegt Kossmann daaraan toe.

Hier werd dus de 'rang van Denemarken' niet als afschrikwekkend, maar als navolgenswaard voorbeeld afgeschilderd. Blijft de vraag of Denemarken in die tijd - eind van de achttiende eeuw - inderdaad zelf tot de 'rang van Denemarken' was afgedaald. Het enige wat ik van die periode weet, is dat in 1801 een Engelse vloot onder Nelson Kopenhagen bombardeerde en de oorlogsvloot (die Denemarken er blijkbaar toch nog op na hield) vernietigde.

De tekst van Lampsins' brief is te vinden in Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot 1840, uitgegeven door H.T. Colenbrander (10 delen, 1905-1922). En wat is er met Lampsins gebeurd? Hij werd na de val van Napoleon lid van Van Hogendorps grondwetcommissies, die, zoals Kossmann schrijft, ,,meer vertrouwen in een mooie toekomst toonden''.

Salverda de Grave

Op het ogenblik ben ik het eerste deel van Fasseurs levensbeschrijving van koningin Wilhelmina aan het lezen. Het leest als een trein, meer zal ik er niet van zeggen a) omdat ik pas halverwege ben en b) het boek al in de krant besproken is. Eén passage heeft mij echter bijzonder geïntrigeerd, en daarom wil ik daar enige aandacht aan wijden.

De jonge koningin krijgt vóór haar inhuldiging in 1898 degelijk onderwijs van allerlei coryfeeën. Frans krijgt zij van dr. J.J. Salverda de Grave. Fasseur noemt hem ,,een bijzonder man''. ,,Een stijlvol aristocraat in uiterlijk voorkomen en optreden, stamde hij af van een voorvader wiens afkomst in nevelen was gehuld. Deze eerste De Grave was een vluchteling uit Frankrijk, die in 1785 zijn Nederlandse naam had aangenomen zonder zijn afstammelingen ooit zijn Franse identiteit te onthullen.''

Een Nederlandse Kaspar Hauser avant la date - maar zonder de tragische afloop van de echte? Aan welke tantaluskwelling onderwerpt Fasseur de lezer met deze mededeling! Wilhelmina's leermeester heeft het in elk geval ver gebracht: tot hoogleraar in Amsterdam, waar hij tot zijn emeritaat in 1933 grote faam bezat. Uit mijn Amsterdamse jeugd herinner ik mij één anekdote over hem.

Volgens die anekdote was Salverda de Grave ouderling of lid van de kerkenraad van de Waalse kerk. Op een vergadering, die door de blijkbaar niet erg goed Frans sprekende koster voorgezeten werd, vroeg deze op een goed ogenblik: ,,Qui veut le mot?'' Waarop Salverda de Grave zijn hand opstak en riep: ,,Je!''

Het kan best zijn dat die anekdote apocrief is (een koster die een vergadering voorzit, vind ik achteraf verdacht). Er waren wel meer van zulke anekdotes in omloop. Deze bijvoorbeeld: een Nederlander zit op een caféterras in Parijs. Na een tijdje komt een andere Nederlander naast hem zitten. (Van elkaar weten ze niet dat ze landgenoten zijn.) Op een goed ogenblik vraagt de ene aan de andere: ,,Pouvez-vous français?'' Waarop de ander antwoordt: ,,Oui, je pou.'' Deze anekdote is zeker apocrief.

Overigens zou het interessant zijn te weten of onze tegenwoordige minister van Defensie ook een afstammeling is van die mysterieuze Fransman.

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)