C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
VRIJDAG


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



12 maart 1999

Hun hebben het gedaan

Singit gode al ertha; lof quethet namon sinin.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle mijn.
Komt en geeft mij de hand, want ik heb uwe vriendschap nodig. Mij en ons onbevlekt ambacht is heden een bloedige hoon geschied.

Wat hebben die drie teksten gemeen? Dat ze alle drie Nederlands zijn. Alleen is de eerste tekst uit de 10de eeuw, de tweede uit de 14de, en de derde uit 1838. Die laatste tekst herkennen we als archaïsch, maar begrijpen we nog wel. Dat is zelfs, met een beetje moeite, met de tweede tekst het geval.

Alleen de eerste tekst is voor moderne Nederlandssprekenden onbegrijpelijk. Die vraagt om vertaling, en die luidt: ,,De hele aarde zingt tot God; ze spreekt zijn naam met lof uit.'' Conclusie: een taal verandert voortdurend.

Dit verschijnsel hoeft geen zorgen te baren. Het is niet uitsluitend eigen aan het Nederlands. Van verloedering moeten we dan ook niet spreken. Maar de meeste mensen zijn conservatief, zien dus het vertrouwde niet graag veranderd. Ze spreken dan van verloedering of verbastering, terwijl zijzelf al anders spreken en schrijven dan hun ouders en, zeker, grootouders.

Volgens de neerlandicus Joop van der Horst, geïnterviewd door de Brusselse Standaard, zal eens hun overal aanvaard worden als het onderwerp van een zin: hun hebben het gedaan. Daar gruwen velen nog van (ik ook), maar honderdduizenden zeggen het al, sterker: hebben het altijd gezegd.

Eenzelfde reactie roept bij velen het gebruik van leenwoorden (aan een buitenlandse taal ontleende woorden) op. Maar dat heeft het Nederlands altijd gedaan, zonder dat dit de structuur van de eigen taal heeft aangetast. Misschien gebeurt dat nu meer en sneller dan vroeger, als gevolg van de grotere mobiliteit, de meerdere vrije tijd en de internationalisering van de economie, maar er is geen reden aan te nemen dat de structuur van de taal nu wèl aangetast wordt. En wat dan nog?

Verandering van spelling heeft nòg minder invloed op een taal - hoewel er ook hier velen zijn die hun wereld verloren zien gaan bij elke verandering van de hun vertrouwde spelling. Het is waar dat mijzelf de logica ontgaat van de spelling pannenkoek en ruggengraat, in plaats van pannekoek en ruggegraat, maar een bedreiging van de taal zie ik er niet in.

Ook de uitspraak verandert voortdurend. We hoeven maar naar een radio-uitzending van vóór de oorlog te luisteren, of zelfs naar de stem van de onlangs overleden Philip Bloemendaal. Onze reactie is dan (ook wanneer we die tijden zelf nog hebben meegemaakt): spraken de mensen toen werkelijk zo?

Het is waarschijnlijk dat ze toen in de huiskamer niet zó spraken, maar het nodig vonden in het openbaar een domineestoon aan te slaan, maar dat dit tegenwoordig niet meer nodig wordt gevonden, duidt al op zichzelf op een verandering, althans in de functie van taal.

In een apart bijvoegsel van De Standaard van 9 maart (waaraan ik veel van het voorgaande heb ontleend) schrijft Jan Stroop, verbonden aan de afdeling Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam: ,,Het huidige gesproken Nederlands is feitelijk het product van de jaren zestig en zeventig.

,,Die jaren hebben de maatschappij fundamenteel gewijzigd. Dit is in de meeste Europese landen ook gebeurd, maar terwijl het daar vooral de onderste en middelste lagen van de maatschappij zijn geweest die ervan geprofiteerd hebben door hun rechtmatige plaats in te nemen, heeft de emancipatie in Nederland ook gevolgen gehad voor de hoogste klassen. Die kwamen een stapje naar omlaag.''

De televisie en het onderwijs gingen in die ontwikkeling mee, waardoor het Algemeen Beschaafd Nederlands ( ABN ) zijn plaats als modeltaal verloor aan wat Stroop noemt het 'Poldernederlands', dat zich kenmerkt door ,,zijn wijde aai's en aau's, in plaats van ei's en ou's''. Volgens Stroop komt die uitspraak vooral voor bij ,,ambitieuze jongere vrouwen in wetenschap, politiek en kunst''.

Welluidend is die uitspraak misschien niet, maar was het Nederlands ooit welluidend? Pertinenter is de vraag of ze misschien tot misverstanden aanleiding kan geven. Op het laatste Groot Dictee van de Nederlandse taal dicteerde Philip Freriks het woord guichelheil, dat door verscheidene deelnemers, onder wie de ministers Borst en Jorritsma, maar ook door onze televisierecensent, Maarten Huygen, verstaan werd als gagelheil. Maar over tien jaar zal ook dit misverstand verdwenen zijn, want dan zegt iedereen gagelheil.Een andere vraag is of de Vlamingen in die ontwikkeling van de uitspraak zullen meegaan. Stroop denkt van niet. In Vlaanderen hebben televisie en onderwijs nog een normgevende, taalbewakende functie. Hij meent dan ook: ,,Het gesproken Nederlands in Nederland en dat in België gaan steeds verder uit elkaar.'' Die conclusie wordt niet door alle Vlaamse medewerkers aan dit bijvoegsel gedeeld, maar als zij juist zou zijn, zou dat een teken te meer zijn dat de voortgaande mondialisering doorkruist wordt door sterkere regionalisering, misschien wel de oorzaak ervan is.

Nu ik het toch over taal heb, wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om iets recht te zetten. In De Journalist van 12 februari heeft Martin van Amerongen een portret van mij geschreven. Het is, ondanks enkele feitelijke foutjes, geen onsympathiek portret. Dus ik zal er geen bezwaar tegen maken (als het wèl onsympathiek zou zijn geweest, zou ik dat ook niet gedaan hebben).

Alleen wanneer hij over mijn taalrubriek (waar ik vorig jaar mee opgehouden ben) komt te spreken, wil ik een kanttekening maken. Hij zegt dat in mijn ,,verheerlijking van taal en teken een ondertoon van schoolmeesterij (zit) die het feit negeert dat er inmiddels een dramatisch verschil tussen schrijven en spellen bestaat''.

Van Amerongen schrijft dit in verband met de waarde die ik hecht aan een juiste interpunctie. Nu heeft interpunctie niets met spelling te maken. En spelling heeft niets met taal te maken. Spelling interesseert me niet, en met spelling heb ik me in die rubriek dan ook nooit beziggehouden. Maar dat is Van Amerongen kennelijk ontgaan, waaruit ik de conclusie trek dat hij een oordeel velt zonder voorafgaand stelselmatig onderzoek.

Eerlijk gezegd, verbaast mij dat niet. Enige jaren geleden schreef Van Amerongen een rubriek in deze krant. Het was een aardige rubriek, die van belezenheid getuigde. Maar de redactie kan meepraten over de vele brieven die uit lezerskring binnenkwamen telkens wanneer er weer een artikel van Van Amerongen was verschenen, want strijk en zet zaten er kleine foutjes in, die door een beetje meer onderzoek voorkomen hadden kunnen worden.

Zondags zie ik Van Amerongen nog wel eens op de televisie. Hij ondervraagt daar namelijk in het programma Buitenhof gasten. Ongetwijfeld doet hij dat heel slim, maar het bezwaar is dat ik hem nooit versta. Hij spreekt als een machinegeweer en lispelt daarbij. Worden interviewers voor de televisie uitsluitend om hun slimheid gekozen, en niet om hun dictie? Of worden er ook andere, wellicht minder terzake doende, criteria gehanteerd?

Overigens heb ik tegen Buitenhof nòg een bezwaar: er wordt zoveel in gelachen. Dat mag best, maar ik vrees dat bij de kijkers de indruk wordt gevestigd, zo niet bevestigd, dat de politiek (want daar gaat het voornamelijk over) geen serieuze zaak is. Maar ik stop, want ik ben ver van mijn propos afgedwaald.

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)