C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



19 januari 1999

Het puikje van de besten?


Laat ik het maar bekennen: ik heb bijna een kopje koffie dat Colijn had laten staan, leeggedronken. Hoe zit dat? Mijn vader, geen vriend, zelfs geen onverdeelde bewonderaar van Colijn, kende hem wel.

Eens kwam hij zelfs bij ons eten. De kinderen mochten er niet bij zijn. Ik heb hem dan ook niet gezien. Maar mijn oudste broer, toen ongeveer zeventien jaar oud, vertelde de volgende ochtend vol trots dat hij, na Colijns vertrek, het bodempje in zijn kopje had opgedronken. Ik bewonderde en benijdde hem enorm. Moet ik me alsnog plaatsvervangend voor mijn broer schamen? Of moet ik mij ervoor schamen dat ik graag gedaan had wat hij deed? Als je sommige reacties leest op het eerste deel van Herman Langevelds biografie van Colijn, Dit leven van krachtig handelen: Hendrikus Colijn 1869-1944, dat het vorig voorjaar uitkwam, zou je zeggen dat die schaamte, plaatsvervangend of niet, nog steeds van mij verwacht wordt.

Het is vooral één passage in dit boek die de morele verontwaardiging van velen heeft gewekt. Het is ook een passage die in de nieuwskolommen van de media meer aandacht heeft gekregen dan de hele rest van het boek. Daarin worden twee brieven van Colijn uit 1894 geciteerd waarin hij vertelt hoe hij in de oorlog op Lombok twaalf of dertien vrouwen en kinderen, die hem om genade smeekten, door zijn soldaten heeft laten doodsteken. Hij vond dit 'onaangenaam werk', maar schaamde zich er niet voor. Hij had er zelfs geen bezwaar tegen dat de ontvangers van zijn brieven het zouden doorvertellen. Moet, 55 jaar na zijn dood, Hendrikus Colijn, Nederlands belangrijkste politicus van de jaren twintig en dertig, alsnog impeached worden - voor een daad die hij 105 jaar geleden heeft verricht? Daarover heeft vorig jaar in Nederland een korte Historikerstreit gewoed. (In Nederland doen we alles altijd in het klein en vijftig jaar later.)

Over die Historikerstreit - niet zozeer over Langevelds boek zelf - heeft nu Rutger Zwart een samenvattend artikel geschreven in Politieke Opstellen 18, een uitgave van het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis van de Katholieke Universiteit Nijmegen: 'De receptie van de Colijn-biografie: onthulling versus verhulling.'

Hij komt daarin tot de conclusie dat ,,de zogenaamde verzuilde geschiedschrijving tot op de dag van vandaag een rol speelt in historisch Nederland''. Dat is een nogal sweeping statement, want in één zuil, de gereformeerde (die van Colijn zelf), blijken de meningen over Langevelds boek al dadelijk verdeeld. Prof. J. de Bruijn en dr. G. Harinck, beiden aan de Vrije Universiteit werkzaam, kritiseren het boek. Maar Langeveld zelf is ook werkzaam aan de Vrije Universiteit!

Trouwens, terwijl het Nederlands Dagblad, gelieerd aan het Gereformeerd Politiek Verbond ( GPV ), over 't algemeen kritisch over Langevelds boek schreef, deed het Reformatorisch Dagblad dat eerder in waarderende zin. Maar in dat laatste dagblad, zegt men, waart nog de geest rond van ds. G.H. Kersten (1882-1948), oprichter van de Staatkundig Gereformeerde Partij ( SGP ) en fel tegenstander van Colijn (hij heeft zelfs in 1925, in de 'Nacht van Kersten', het eerste kabinet-Colijn tot aftreden gedwongen). Als er nog van 'verzuilde geschiedschrijving' gesproken kan worden, dan zijn er zoveel zuiltjes dat die verzuiling bijna tot vergruizing is geworden. De andere door Rutger Zwart genoemde historici kunnen nauwelijks tot een zuil gerekend worden. Prof. J. Bank (Leiden) is weliswaar lid van de PvdA, maar zijn bezwaar tegen Langevelds boek is dat het een 'ethische' biografie is, die weinig ruimte laat voor inleving en ironie - niet een specifiek socialistisch standpunt.

Een andere Leidenaar, prof. P.W. Klein, vindt daarentegen dat morele oordelen wél op hun plaats zijn. Hij vindt Colijn, gemeten naar de maatstaven van het humanitaire Nederland, ,,te klein voor zijn land''. Hij zou als historische persoonlijkheid ,,in het ondermaatse'' zijn blijven steken. Tja, als Colijn zelfs voor Nederland te klein was, moet hij wel héél klein zijn geweest!

Overigens is prof. Kleins opvatting ook daarom interessant omdat hij in een rede in 1971 tot de conclusie kwam dat Colijn tijdens de crisis van de jaren dertig ,,niet of nauwelijks beschikte over reële mogelijkheden om een alternatieve koers te volgen''. Dat was dus min of meer een apologie voor Colijn, wiens crisispolitiek na de oorlog algemeen verguisd werd. (Toegegeven: het oordeel van 1971 en dat van 1988 sluiten elkaar niet uit: zij betreffen verschillende zaken, en Klein heeft trouwens later zijn oordeel van 1971 'gemitigeerd'.) Er zijn weer andere Leidse historici die al die ophef over Colijns optreden op Lombok helemaal niet begrijpen. Dat er in koloniale oorlogen gruwelijke dingen gebeuren, was toch al lang bekend! Waarom één zo'n incident naar voren gehaald? Het was immers helemaal geen onthulling? Het reeds bekende beeld van Colijn wordt er alleen maar door bevestigd en versterkt. Het is vooral de Leidse historicus M. Bossenbroek die die 'school' vertegenwoordigt. Behoort die 'school' dan wel tot een zuil? Jos Palm, hoofdredacteur van het Leidse universiteitsblad Mare, meent van wel. In het laatste nummer (14 januari) vindt hij 'de verregaande relativering van Colijns oorlogsmisdaad' kenmerkend voor de 'liberale traditie' waarbinnen de Leidse historici - 'doorgaans onbewust' - zouden opereren.

Als dat zo is dan zit er nog enige, zij het niet veel, waarheid in de boutade die Langevelds zuster hem toevoegde: ,,Je bent erin geslaagd de herzuiling te doen herleven: traditioneel rechts neemt het op voor Colijn, links keert zich tegen hem, terwijl de liberalen zeggen: 'Waar maken jullie je druk over?'.''

Ik ben met een jeugdherinnering begonnen. Laat ik met een andere eindigen. In een jeugdkamp waar ik aan meedeed toen ik een jaar of veertien, vijftien was, werd zo nu en dan het lied aangeheven: ,,Colijn, een brave boerenzoon, het puikje van de besten...'' Hoe het verder ging weet ik niet meer, en evenmin ken ik de oorsprong ervan. Ik geloof niet dat er die tijd over enige andere Nederlandse politicus zulke liedjes bestonden. Het tekent de plaats die hij, in gunstige of ongunstige zin, in de volksverbeelding innam.

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)