N R C   H A N D E L S B L A D  -  C O L U M N S
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns


HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
LEO PRICK


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



14 juli 2000

Drie kanttekeningen

J.L. Heldring
Vakantietijd komkommertijd. Je ziet het aan de media: de wereld mag vergaan, maar Buitenhof is met vakantie. Ook de kranten - niet alleen de Nederlandse - hebben moeite hun kolommen met veel anders dan prietpraat te vullen. Ook de columnist lijdt aan dit euvel: waar zal ik nu weer eens over schrijven? Vandaag dan maar over drie verschillende onderwerpen, die, elk voor zich, om niet meer dan een kanttekening vragen.

1. Ze hebben mij niet gevraagd de open brief over Srebrenica te onderschrijven. Voel ik me gepikeerd? Eerder opgelucht, want ik zou geweigerd hebben. Waarom? Daarvoor zou ik twee redenen gehad hebben.

De eerste is dat ik beschik over een eigen podium: deze rubriek. Ik vind het dus onnodig om daarnaast ook nog eens mijn geluid te laten horen. Dat zou zelfs wel eens je vrijheid als journalist kunnen belemmeren.

De tweede reden is deze: Het is vooral op aandringen van de Tweede Kamer geweest dat indertijd besloten is licht bewapende soldaten naar het onverdedigbare Srebrenica te sturen. Als er een parlementaire enquête over Srebrenica gehouden zou worden, waarop de open brief aandringt, dan zou de Tweede Kamer als rechter in eigen zaak optreden. Dat kan niet.

2. Op 4 juli schreef ik het Nederlandse nationalisme toe aan de kleinheid van ons land en de daaruit voortvloeiende behoefte aan overcompensatie. Die behoefte heeft zich tot dusver meestal geuit in een gevoel van morele superioriteit. Nu uit zij zich, als gevolg van democratisering, toegenomen welvaart en televisie, ook in het voetbalnationalisme, dat we nu gelukkig voor twee jaar achter de rug hebben.

Officieel Nederland doet zijn best een zachtaardig, menslievend gezicht te tonen, en de spraakmakende gemeente beweert bij hoog en bij laag dat Nederland niet nationalistisch is. Hoe klopt dat met het voetbalnationalisme, dat miljoenen in zijn greep had? Nelleke Noordervliet meent, in de Volkskrant van 10 juli, dat het contrast minder groot is dan ik denk: "Beide vormen van optreden zijn uitwassen van puberale geldingsdrang."

Akkoord, maar is die puberale geldingsdrang niet hetzelfde als onze behoefte aan overcompensatie voor onze kleinheid? Noordervliet en ik lijken het dus meer eens met elkaar dan zij denkt. Iemand die langs dezelfde lijn denkt is (prof.) H.W. von der Dunk, die in het Historisch Nieuwsblad (juli) de oorzaak zoekt in onze "generatielange neutraliteit en de daarmee samenhangende vaste rol op de tribune bij de gewelddadige conflicten van anderen".

En tot die neutraliteit werd Nederland door zijn kleinheid gedwongen (net zoals, bijvoorbeeld, de Scandinavische landen). Vanaf die neutrale tribune veroordeelden wij het nationalisme van de grote landen natuurlijk, want de verschijningsvormen van dt nationalisme - militaire agressie, veroveringszucht, expansie - kwamen "voor een kleine staat vanzelf niet in aanmerking".

Maar buiten Europa bleek Nederland net zo goed in staat tot veroveringszucht en expansie, en die beschouwde Nederland als "gerechtvaardigde beschavingsmissie en noodzakelijk voor handel en huishouding", schrijft Von der Dunk. (Ik voeg daaraan toe dat Hugo de Groot zijn mare liberum alleen wilde laten gelden in de Europese wateren.) Kortom, "dat lange verblijf langs de kantlijn heeft niet alleen een ongebroken vrij rustige historische ontwikkeling en de introverte politieke aandacht mogelijk gemaakt, maar ook de zelfgenoegzaamheid, de arrogantie en mentale en morele onderschatting van anderen, met wie men nooit een botsing op het scherp van de snede behoefde uit te vechten", en als het wel moest, "klapte men in elkaar bij onverwachte tegenstand" (zie Srebrenica).

Een ander teken van onze nationale zelfbegoocheling noemt Von der Dunk de gewoonte het voetbalnationalisme 'Oranjegekte' te noemen. Gekte - dat geeft aan "dat men het niet serieus moet nemen, ook alweer in tegenstelling tot het onaangename chauvinisme van anderen". 'L'enfer, c'est les autres', laat Sartre in Huis Clos een van zijn personages zeggen.

3. Zou Han Lammers zo uitvoerig zijn herdacht in de pers als hij alleen maar wethouder van Amsterdam en Commissaris van de Koningin in Flevoland was geweest? Ik denk dat zijn daaraan voorafgaande journalistieke activiteiten de eigenlijke reden voor deze bijzondere aandacht waren. Een teken van journalistieke eigendunk?

Overigens was er wel het een en ander aan te merken op Lammers' journalistieke kwaliteiten. Niet in de eerste plaats omdat hij zich een rad voor de ogen liet draaien wat het democratische gehalte en de economische prestaties van de DDR betreft. Dat hebben zich anderen in die tijd ook wel laten doen (de redactie van het gerenommeerde weekblad Die Zeit bijvoorbeeld).

Nee, om een andere reden: in mei 1969 maakte hij deel uit van een groep Nederlandse journalisten die de DDR bezocht. Zij hadden o.a. een gesprek met de toenmalige opperbaas Walter Ulbricht. Maar Lammers had, daags vóór dat gesprek, Ulbrichts medewerkers raad gegeven hoe deze de vragen van de journalisten zou moeten beantwoorden. Hij wilde nl. voorkomen dat de PvdA, waarvan hij bestuurslid was, nadelige gevolgen zou ondervinden van Ulbrichts antwoorden. Een bedenkelijk gedrag voor een journalist. Trouwens, de dubbelfunctie van journalist en bestuurslid van een partij is op zichzelf al bedenkelijk.

J.L. Heldring

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad