N R C   H A N D E L S B L A D  -  C O L U M N S
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns


HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
ELSBETH ETTY
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
LEO PRICK


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



13 juni 2000

Onbegrijpelijk, maar mooi

J.L. Heldring
Moet een gedicht, om mooi geheten te worden, ook begrijpelijk zijn? Beroemd is het gedicht van Jan Engelman Vera Janacopoulos, waaraan Elsbeth Etty haar column in Z van 10 juni wijdde. Dat wil zeggen: zij citeert er de eerste strofe van: "Ambrosia, wat vloeit mij aan?/uw schedelveld is koeler maan/en alle appels blozen."

Vrijwel iedereen boven de veertig kent deze regels, zegt zij: "Het is beroemd, het behoort tot de canon, tot het Nederlandse erfgoed." Dat is waar, maar betekent dit dat iedereen het ook begrijpt? De verklaring die Engelman er zelf van gegeven heeft en die zij ook citeert, maakt ons niet veel wijzer.

Het hoeft ook niet. Het gaat om de klanken en om de beelden die opgeroepen worden. Ook in de rest van het gedicht: "de klankgazelle die ik vond/hoe zoete zoele kindermond/van zeeschuim en van rozen/o muze in het morgenlicht/o minnares en slank gedicht/er is een god verscholen/violen vlagen op het mos/elysium, de vlinders los/en duizendjarig dolen."

Het deed mij, toen ik het, aangespoord door Elsbeth Etty, weer las, denken aan het gedicht van Friedrich Hölderlin Hlfte des Lebens, dat ik onlangs onder ogen kreeg. Het is even onbegrijpelijk, maar niettemin noemde Marcel Reich-Ranicki, de Duitse literatuurpaus, het kortgeleden in een interview in Der Spiegel "een hoogtepunt van de Duitse dichtkunst". Het luidt als volgt:"Met gelben Birnen hänget/Und voll mit wilden Rosen/Das Land in den See,/Ihr holden Schwne,/Und trunken von Küssen/Tunkt ihr das Haupt/Ins heilignüchterne Wasser.

"Weh mir, wo nehm'ich, wenn/Es Winter ist, die Blumen, und wo/Den Sonnenschein,/Und Schatten der Erde?/Die Mauern stehn/Sprachlos und kalt, im Winde/Klirren die Fahnen."

Ook hier gaat het om klanken en de beelden die opgeroepen worden. Het gedicht, althans de tweede strofe ervan, is veel ijzingwekkender dan dat van Engelman, dat speels blijft. En ook kan de lezer zich nog enigszins voorstellen dat Hölderlin, halverwege zijn leven, na de idylle van zijn jeugd met huivering de winter van zijn leven voelt aankomen. (De laatste veertig jaar zou hij trouwens als geesteszieke slijten.)Maar dit is Hineininterpretierung. Het gedicht blijft raadselachtig. Ook de tekstbezorger van een recente uitgave van Hölderlins gedichten (Reclam-Verlag), Peter Müller, besluit: "Wir zucken zusammen. Auch wenn wir Hölderlins Verse nicht begreifen, ihre Schönheit schockiert noch immer."

En Jan Engelmans cantilene voor Vera Janacopoulos? Elsbeth Etty schrijft dat hij dit gedicht schreef "op 26-jarige leeftijd in vijf minuten tijds aan een cafétafeltje, nadat hij een concert van de in Brazilië geboren zangeres Vera Janacopoulos had bezocht".

Van de sinds lang overleden muziekcriticus Leo Hanekroot, die bevriend was met Jan Engelman, heb ik eens een iets andere versie gehoord: Vera Janacopoulos zou Engelman, na lang aandringen, eindelijk een liefdesnacht gegund hebben. In de roes daarna zou hij dit gedicht, misschien inderdaad in vijf minuten, geschreven hebben. Blijkbaar is niet omne animal triste post coitum.

Er is meer over Jan Engelman te vertellen. Hij behoorde, in 1900 geboren, tot de rooms-katholieke jongeren die in de jaren '20 rebelleerden tegen de almacht van de Rooms-Katholieke Staats-Partij. Zij groepeerden zich om het tijdschrift De Gemeenschap, waarvan Engelman geruime tijd de drijvende kracht was.

Anderen in die groep waren de broers Kuitenbrouwer (een hunner voerde de schuilnaam Albert Kuyle), de broers Bruning, Anton van Duinkerken (eigenlijk W.J.M.A. Asselbergs), Gerard Wijdeveld. Sommigen hunner zouden in het fascisme verzeild raken.

Ook Engelman keerde zich in zijn beginjaren tegen de democratie. Onder zijn redactie zong De Gemeenschap de lof van de royalistische Action française van Charles Maurras, "een enorme kracht ten goede [...] een sterke handhaving van de in ideeëlen dienst zich verdiepende persoonlijkheid, van de scheppende tendens - dwars tegen de nivelleering in en tegen de valsche profeten van een alles verweekende en vervagende evolutieleer".

En in 1929 herdacht hij de anarchofascist Erich Wichman als "een der hymnische ontevredenen", "een dergenen die, vurig en onstilbaar, teekenen geven van de Overzij des waters". Het was een tijd dat fasciserende en communistische intellectuelen en kunstenaars vriendschappelijk met elkaar omgingen, zoals onlangs weer eens gebleken is toen ontdekt was dat Joris Ivens en Wichman samen een film gemaakt hadden.

Later, met de opkomst van het Duitse nationaal-socialisme, zouden de geesten zich scherper scheiden. Toen trad ook Engelman, met Van Duinkerken, toe tot het in 1936 opgerichte Comité van Waakzaamheid tegen het nationaal-socialisme, waaraan mensen als Menno ter Braak, H.J. Pos, J.J. Buskes en Jan Romein de leiding gaven.

Zo zie je dat je mensen nooit moet oordelen op grond van hun jeugdzonden - als het koketteren met een vroeg fascisme tenminste een jeugdzonde genoemd moet worden. Ook Marsman en J.C. Bloem zijn korte tijd gevoelig geweest voor die verleiding - de laatste was zelfs even lid van de NSB - maar hun gedichten behoren niettemin eveneens tot de canon en het Nederlandse erfgoed.

Naschrift: voor dit stuk, evenals voor dat van 30 mei ('Luns en het jaar 1936'), heb ik dankbaar gebruikgemaakt van de gegevens in de Nijmeegse dissertatie van L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland 1920-1940 (Hilversum-Antwerpen 1964).

J.L. Heldring

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad