C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

J. L. HELDRING
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
LEO PRICK


Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl



30 mei 2000

Luns en het jaar 1936

J.L. Heldring
Dat Joseph Luns in de eerste helft van de jaren '30, tussen zijn twintigste en vijfentwintigste jaar, sympathie had voor rechts-autoritaire ideeën, is niet zo verwonderlijk. Dat hadden er wel meer in die jaren. Dat gedachtegoed moet hem bovendien in het goed rooms-katholieke milieu waaruit hij kwam, met de paplepel zijn ingegeven.

Zijn vader, de toenmaals bekende portretschilder en kunsthistoricus Huib Luns, schreef in een overigens nog steeds bruikbare gids, Tien wandelingen in Parijs (1934): "De fransche student neemt gewoonlijk hartstochtelijk deel aan de politiek van den dag [...], en dat is goed en verstandig, daar anders de fransche jeugd zich moeilijk zou verdedigen tegen [...] slaven en semieten, 'déracinés' en 'métèques"' (ontwortelden en ongure vreemdelingen), want die "fausseeren de zeden".

Verwonderlijker is het dat iemand uit zo'n milieu zich bij de NSB aansloot. Rooms-katholieken met sympathieën voor 'herstelbewegingen' sloten zich eerder aan bij het in 1934 opgerichte Zwart (sinds 1939: Nationaal) Front van Arnold Meijer of het Verdinaso van de Vlaming Joris van Severen, dat in 1931 opgericht werd. De NSB was hun te protestants en ook te Duits. Zij voelden meer voor het Italiaanse racisme.

Overigens was dat ook het geval met de NSB in haar beginjaren (zij werd eveneens in 1931 opgericht). Zij was toen "geen echt nationaal- socialistische, maar een 'doorsnee-fascistische' partij", schrijft de kenner van antidemocratische stromingen in het interbellum dr. A.A. de Jonge in de Winkler Prins. Niettemin slaagde zij er nauwelijks in veel aanhang onder rooms-katholieken te krijgen (behalve in de mijnstreek).

Met zijn lidmaatschap van de NSB (van 1933 tot 1936) was Luns min of meer een buitenbeentje. Kwam dat doordat hij, lid van het Amsterdamsche Studenten Corps, in overwegend niet-rooms-katholiek gezelschap verkeerde (hij zou ook met een meisje van protestantsen huize trouwen)? Het is mogelijk, maar hij bleef trouw rooms-katholiek.

Luns, geboren in 1911, bleef tot 1936 lid van de NSB. Toen bedankte hij. Dat jaar is niet onbelangrijk. In de eerste plaats kondigden de bisschoppen in dat jaar sancties - dat wil zeggen: weigering van de sacramenten - aan tegen degenen die in belangrijke mate steun verleenden aan het nationaal-socialisme (let wel: niet fascisme!). Dat moet voor de trouwe zoon der kerk die Luns was, een vingerwijzing zijn geweest.

In 1936 voltrok zich bovendien in de NSB, die tot die tijd een min of meer burgerlijke, dus 'nette' partij was geweest (met een leider, de ingenieur Mussert, die allesbehalve een volksmenner was), een radicalisering. De nadruk in de ideologie verschoof van de staat (in hegeliaanse zin) naar het volk. Toen deed ook het antisemitisme zijn intrede in de partij, waarvan tot dan toe joden lid konden zijn (en ook waren).

Die radicalisering werd bespoedigd door de komst, uit Oostenrijk (waar hij jarenlang had gewoond), van Rost van Tonningen, die een protégé was van Himmler. Van 1936 af kwam de NSB steeds meer in Duits vaarwater. Van dat jaar af liep ook het ledental terug, en bij de verkiezingen van 1937 verloor de partij bijna de helft van haar electorale aanhang (7,94 procent in 1935, 4,22 procent in 1937).

Met andere woorden: de radicalisering van de NSB in Duitse zin beviel de oorspronkelijke aanhang niet, die aan de vooravond van mei 1940 geschrompeld was tot een "stabiele kern van fanatieke nationaal- socialisten", die "in toenemende mate geïsoleerd raakte van de brede massa van emotionele antidemocraten" (aldus A.A. de Jonge in zijn boek Crisis en critiek der democratie, 1968).

Het kan zijn dat ook Luns behoorde tot die "brede massa van emotionele antidemocraten", die zich niet meer thuisvoelde in de NSB. Bovendien was hij, door zijn opvoeding, eerder op de Franse dan op de Duitse cultuur georiënteerd. Die Franse oriëntatie kan ertoe bijgedragen hebben dat hij zich van een verduitsende NSB afkeerde.

Hoe het ook zij: iemand die in 1936 de NSB verliet, kan misschien wel verweten worden dat hij - wat Luns betreft: in zijn jeugdjaren - antidemocratisch was, maar niet dat hij antisemiet was en nog minder dat hij in de oorlog fout was (Luns bevond zich toen trouwens in het buitenland). De gelijkstelling met Aantjes gaat dus niet op, want die sloot zich, om welke redenen dan ook, in de oorlog bij de Germaansche SS aan.

Wèl kan hem verweten worden dat hij, toen in 1979 ontdekt werd dat hij lid van de NSB was geweest, met de smoes kwam dat het zijn broer was die hem, buiten zijn weten, als lid had opgegeven. Deze verklaring heeft zijn schoonzuster nu doorgeprikt in haar interview met Elsevier (27 mei). Het is zeer de vraag of, als hij open kaart had gespeeld, hem dat zijn secretariaat-generaal van de NAVO zou hebben gekost. Een jeugdzonde, zou dan waarschijnlijk het oordeel hebben geluid.

Het is dus niet zozeer dat kortstondige lidmaatschap van de NSB dat een vlek op zijn blazoen is alswel de paniek waarin hij raakte toen dit was ontdekt, een paniek die hem verleidde tot een onnodige leugen. De beoordeling van zijn ministerschap van Buitenlandse Zaken wordt noch door de ontdekking noch door de leugen aangetast. Iedereen weet dat Luns geen linkse democraat was (laat staan: een linkse antidemocraat), maar dat maakt iemand nog niet tot landverrader. Dat ministerschap moet op zijn eigen merites (of démérites) beoordeeld worden.

Nog twee opmerkingen, die slechts zijdelings in verband staan met het behandelde onderwerp. Eén: in Trouw van 26 mei wordt Luns "de eerste rooms-katholieke minister van Buitenlandse Zaken" genoemd. Dat is niet juist. In het midden van de negentiende eeuw, toen de rooms- katholieken nog bondgenoten van de liberalen waren, werd Buitenlandse Zaken nogal eens aan een rooms-katholiek gegeven. Waarom? Dat ministerie werd toen zo onbelangrijk gevonden dat een rooms-katholiek daar geen kwaad kon.

Tweede opmerking: in Elsevier wordt Luns' schoonzuster "een zeer beschaafd sprekende vrouw" genoemd. Als zij toevallig eens onbeschaafd zou hebben gesproken, zou dat dan ook zijn vermeld? Of is onbeschaafd de norm, en beschaafd de uitzondering, die extra vermelding verdient? Zo ja, dan leve de uitzondering!

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)