C O L U M N S  
NIEUWS   |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

ELSBETH ETTY
Eerder verschenen
columns

DE DRAAD
JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG

31 juli 1999

Silly Season


Buurvrouw Cécile Boelen loopt langs als ik op het bankje voor mijn huis de kranten van de afgelopen weken doorploeg. Cécile is tegen de negentig en zeer bij de tijd, ze weet alles, leest alles en kent iedereeen. Kijkend naar mijn stapel kranten zegt ze: "In Engeland noemen ze dit Silly Season, wat een veel betere uitdrukking is dan komkommertijd, want het is echt silly. Het gaat niet goed met de bruine beer en in Delft is een woonwijk bedekt met stroperige suiker. Die beren moeten dus naar Delft. Maar verder heb je niets gemist."

"En die beschuldigingen dan tegen Van der Leeuw", vraag ik. "Vind je die ook silly?"

"Allemaal flauwekul", zegt Cécile stellig. "Die is door het slijk gehaald omdat hij in '76 samen met Daan Giltay Veth alle fabeltjes over de Weinreb-zaak ontzenuwd heeft. Dat hebben de aanhangers van Weinreb nooit kunnen verkroppen. Dit verhaal heeft 23 jaar op de plank gelegen. Over komkommertijd gesproken."

Even later zit ik bij Cécile thuis, zij heeft natuurlijk Het Weinreb-rapport, twee voluptueuze delen, in haar boekenkast. Uit de boeken vallen vergeelde krantenknipsels, met stukken van onder anderen W.F. Hermans en Aad Nuis, waar we een dol uurtje mee beleven. Na de publicatie van het rapport, waarin werd bevestigd dat Weinreb na de Tweede Wereldoorlog terecht is veroordeeld wegens zwendel en verraad, bleef Nuis hardnekkig voor diens rehabilitatie pleiten. Tekenend voor de sfeer waarin een en ander zich afspeelde, is dat Nuis zich gelukkig prees dat hij in 1945 pas elf was, 'anders zou ik bijna zijn gaan twijfelen aan mijn eigen oorlogsverleden.' Waarop Hermans in een paginagroot artikel in deze krant (2 mei 1980) met loodzware ironie 'onthult' dat hij inderdaad iemand heeft horen suggereren dat Nuis als kind, klein als hij was, naar de SD was gestapt om te vertellen dat er ondergedoken joden bij de buren zaten. De ontboezeming van Nuis over zijn bijna-twijfel aan het eigen oorlogsverleden had Hermans' argwaan gewekt, schreef hij grinnikend, al hield hij niet van 'gewroet in 35 jaar oude modder'.

In een volgend knipsel, weer uit deze krant (16 mei 1980) gaat Nuis dan weer volkomen serieus op de als krankjorem bedoelde beschuldiging van Hermans in: 'infaam', enzovoort. Wat nog ontbreekt is de mededeling dat het Riod de beweringen over het oorlogsverleden van de kleine Aadje aan een diepgaand onderzoek heeft onderworpen. Ja, dat was lachen, het 'debat' tussen Hermans en Nuis. Maar als je dan weer een kwart eeuw verder bent, en het Silly Season van 1980 blijkt nooit te zijn opgehouden, en je heet A.J. van der Leeuw, je bent een bejaarde oud- verzetsman, je bent gerenommeerd onderzoeker van het Riod geweest, je hebt companen verloren in de oorlog en je krijgt alsnog te maken met anonieme beschuldigingen over verraad en schuld aan de dood van mensen bij wie je ondergedoken was, ja, dan vergaat je het lachen.

Van der Leeuw heeft het opgebracht die beschuldigingen eigenhandig te weerleggen en ook nog eens in een vraaggesprek met Frénk van der Linden openbare verantwoording af te leggen. Petje af. Met die conclusie neem ik afscheid van Cécile, die aan de deur nog opmerkt: "Goed van Van der Leeuw, maar hij moet geen 20.000 gulden schadevergoeding van René Zwaap vragen, dat is beneden zijn stand, daar is hij teveel gentleman voor."

Terug op mijn bankje met de kranten mijmer ik dat het misschien wel gezond zou zijn voor Zwaap om een tijdje op zijn zakgeld gekort te worden. Ook hij, redacteur van De Groene Amsterdammer, heeft zoals dat heet Van der Leeuw 'aangepakt', iets waarvoor de Raad voor Journalistiek hem deze week op de vingers tikte. Hij schreef dat Van der Leeuw zich tijdens de oorlog als bestuurslid van het Groninger Studentencorps medeplichtig had gemaakt aan 'verregaande loyaliteit aan de bezetter'. Een oordeel dat volgens de Raad voor de Journalistiek nergens op slaat.Het verhaal van Zwaap was hem ingefluisterd door de amateur-historicus J. Werkman, dezelfde die daarna het gerucht verspreidde dat Van der Leeuw een verrader zou zijn geweest en verantwoordelijk voor de dood van twee mensen. Het motief van Werkman is terug te voeren tot, inderdaad, nog steeds en alweer de Weinreb-zaak, met de uitkomst waarvan hij nooit genoegen heeft willen nemen. Zijn haat tegen Van der Leeuw stamt uit 1976.

Maar Zwaap? Wat kan hem, ver na de oorlog geboren, nooit in de Weinrebzaak verwikkeld geweest, hebben bewogen als een scherprechter te oordelen: 'Zo'n heroïsch verzetsverleden had Van der Leeuw niet. Dit zet vette vraagtekens bij de morele superioriteit die hij zichzelf toekende in zijn jacht op Weinreb.' Waarop baseert Zwaap eigenlijk dat Van der Leeuw zich 'moreel superieur' voelde? Hoezo 'jacht op Weinreb'? Van der Leeuw heeft als Riod-medewerker toch niets anders gedaan dan in opdracht van het ministerie van Justitie een nauwgezet onderzoek verrichten naar het oorlogsverleden van Weinreb. Zwaaps artikel had als kop 'De oorlog is nooit voorbij'. Dat kan waar zijn. Het is zeker waar voor de nog levende slachtoffers, ook voor de collaborateurs, voor alles wat daartussen heeft gezeten. De oorlog is ook nooit voorbij voor de belasterden en de lasteraars. Maar wat wel eens voorbij zou mogen zijn, is de Weinreb-affaire. Wat voorbij zou moeten zijn is het proeven van nieren, het onderzoeken van en blasé oordelen over andermans geweten, het verspreiden van geruchten, het klakkeloos beschuldigen, het chanteren, het zoeken naar lijken in kasten.

Het is een vieze, gemene nationale sport geweest, vraag maar aan Aantjes en aan de broer van Luns. Al die nierenproeverij is in de loop der jaren tot een nogal walgelijke traditie verworden, de sport is nu het sarren, treiteren en kwetsen van tachtigjarigen. Hou daar toch eens mee op.

Elsbeth Etty

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)