|
|
ELSBETH ETTY
|
7 april 2001 De geest van Rob Stolk
Stolk en zijn kompanen bedachten in 1965 de meest uitzinnige plannen om het huwelijk te verstoren. Zij wilden met een klein pijpje naalden en spelden in 'het achterdeel van erewachten' schieten, leeuwenmest uit Artis verzamelen om de paarden aan het schrikken te maken, witte muizen loslaten, rookbommetjes gooien, als er maar iets gebeurde. Overigens had Stolk al eens zes weken celstraf opgeknapt wegens opruiing omdat hij had aangekondigd de Zaanse kruitfabrieken op te blazen (had-ie alleen maar voor de grap gezegd). Ging het Stolk c.s. in 1965 om de republiek? Ze zeiden van wel. Trouwens, ook Nieuw Links in de PvdA had afschaffing van de monarchie hoog in het vaandel staan. Als politiek desideratum staat de republiek nu bij niemand op de politieke agenda. In 1965 was dat anders, hoewel, ook toen was er in de verste verte geen werkelijke bedreiging voor het voortbestaan van de monarchie. In de herfst van dat jaar behandelde de Tweede Kamer de Toestemmingswet over het huwelijk van Beatrix en Claus. De PSP stemde als enige, want republikeinse, partij tegen. De CPN (in naam republikeins maar sinds de Tweede Wereldoorlog in feite Oranje-, althans Wilhelmina- en Juliana-gezind) onttrok zich aan de stemming, precies zoals de SP dit keer van plan is. Verder stemden enkele Kamerleden van de PvdA tegen het huwelijk van de kroonprinses. In Amsterdam lagen de verhoudingen scherper: niet minder dan zeven van de zeventien gemeenteraadsleden van de PvdA, alsmede de complete, in de hoofdstad toen omvangrijke raadsfracties van CPN en PSP, bleven demonstratief weg, nog aangevuld met een raadslid van de VVD. De parlementaire oppositie bleef niettemin beperkt tot een weliswaar niet verwaarloosbare, maar toch kleine minderheid. Ook bij de protestgeneratie stond de republiek niet voorop. Bij de modernisering van de samenleving die de provo's en hun leeftijdgenoten eisten, was het niet in de eerste plaats te doen om afschaffing (of zelfs maar modernisering) van de monarchie. Evenmin ging het uiteindelijk om de Duitse afkomst van Claus en de daardoor opgewekte oorlogsherinneringen. Veeleer was een poging tot het doorbreken van de algehele naoorlogse kritiekloosheid de belangrijkste drijfveer bij de protesten tegen het huwelijk van Beatrix en Claus. In december vorig jaar blikte gangmaker Rob Stolk in een interview met Utrechtse studenten geschiedenis en journalistiek terug op wat hem in de jaren zestig bewoog. In het naoorlogse Nederland, zei hij, moesten alle neuzen dezelfde kant op staan. Er was nauwelijks kritiek mogelijk. De autoriteiten hadden het monopolie in de media. En de agitatie van Provo tegen de monarchie was een manier om de aandacht van grote groepen jongeren te trekken en het klootjesvolk te shockeren. Dat is toen zo goed gelukt, kunnen we achteraf vaststellen, dat 35 jaar later de schrik er nog onverminderd in zit. Wat anders dan de vrees voor een herhaling van de rookbommen van 1965 heeft de regering ertoe gebracht de vader van Máxima weg te houden bij het huwelijk van zijn dochter? Als generaals die de vorige oorlog uitvechten, hebben de gezagsdragers van nu zich er het hoofd over gebroken hoe zij toestanden als van 1965 kunnen vermijden. Alsjeblieft geen herhaling van toen, spookte het door hun hoofd. Deze vrees sloeg op de keper beschouwd nergens op. Er zou hoe dan ook niks gebeurd zijn. De sloomheid regeert bijna even almachtig als in de jaren vijftig. De actieve tegenstanders van het huwelijk van de kroonprins met Máxima zijn op de vingers van een hand te tellen. Natuurlijk, ook Kok en Melkert hebben de jaren zestig meegemaakt. Hun afkeer van de junta van Videla stond echter niet ter discussie: wie zou eraan twijfelen? En zeker, het Tweede-Kamerlid Noorman-Den Uyl zou haar moeder Liesbeth niet verloochenen en dus demonstratief de zijde hebben gekozen van Mies Bouhuys en de Dwaze Moeders. Maar wees eerlijk: de schending van de mensenrechten door het Videla- regime is niet de reden van de door Kok getroffen regeling. Principes hebben er niets mee te maken. Met zoveel woorden verklaarde de premier dat zijn voornaamste argument voor de gevolgde gedragslijn berust op de vrees voor verdeeldheid en onrust in de samenleving. Vrees voor 1965, voor een spookbeeld, of voor de nagedachtenis van Rob Stolk.
Elsbeth Etty
|
Bovenkant pagina |
|