N R C   H A N D E L S B L A D  -  C O L U M N S
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

ELSBETH ETTY
Eerder verschenen
columns


JL HELDRING
HJAHOFLAND
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
PAUL DE LEEUW
LEO PRICK

3 februari 2001

Lijken kijken


Moest ik echt kijken naar het gezichtje in het puin? Het hoort bij een meisje. Haar ongeschonden voorhoofd, haar gave rechterwang, de gesloten ogen en wat haar is alles wat uitpiept boven de rommel. Alsof ze een weggegooide plastic pop is op een vuilnisbelt; een arm ligt er losjes naast, straks, als ze wakker wordt, kan ze daarmee het steenslag van haar mond vegen.

Ik moest er lang naar kijken, maar liever wilde ik dat de Volkskrant en het Algemeen Dagblad deze foto niet groot en in kleur, zo onontkoombaar, op de voorpagina hadden afgedrukt. Ik was niet tot vlug doorbladeren in staat. De kranten dwongen me een kinderlijkje te aanschouwen. Wie wil er op maandagochtend aan het ontbijt kijken naar een dood meisje in het puin? Maar waarom kon ik dan mijn ogen er niet vanaf houden, waarom bekeek ik alle details, de loop van de wenkbrauwen, de lichtval op het haar, de sierlijke hand, de mouw van de beige trui, misschien wel het hartverscheurendste detail in dit rampzalige beeld?

Was het om dezelfde reden dat ik de zaterdag ervoor zo gefascineerd raakte door de Francis Bacon-expositie in het Haags Gemeentemuseum? Dat niet. Op de schilderijen van Bacon zie je verminkte en verdraaide gezichten, binnenstebuiten gekeerde lichamen, van angst en schrik opengesperde monden, grimassen, aangetaste huid, tegen een lege, vervreemdende achtergrond. 'Nou ja', heeft de beroemde Britse schilder gezegd, 'we zijn vlees natuurlijk, we zijn potentiële karkassen. Als ik een slagerij binnenloop vind ik het altijd verrassend dat ik daar niet hang in plaats van dat beest.'Als de krantenfoto uit India op een schilderij van Bacon had geleken, was hij te gruwelijk geweest. Het krankzinnige is dat de werkelijkheid er op de foto zo sereen uitzag, zo lieflijk en onschuldig. Toch, zoals men vaak zegt, maakte dat ene beeld meer indruk dan alle verhalen van ooggetuigen over de omvang van de verwoesting die het natuurgeweld in India heeft aangericht.

Is deze foto nu een voorbeeld van gewetenloze exploitatie van een ramp door de media, met hardvochtige minachting voor de uniciteit en menselijkheid van het slachtoffertje, of is het een integere journalistieke getuigenis? Ik kan me voorstellen dat er op de redacties een korte discussie is gevoerd over de plaatsing ervan, aangezien de Nederlandse journalistiek in het algemeen bewust terughoudend is in het tonen van lijken. Maar, zo moet de doorslaggevende overweging hebben geluid, bij zoveel dood en verderf als in het door een aardbeving getroffen gebied in West-India, zijn pogingen om de rampspoed een gezicht te geven geen sensatiezucht of indiscretie. Personificatie maakt de gruwelen minder abstract en beter invoelbaar. Sommige kranten brachten, waarschijnlijk om soortgelijke redenen, een haast tijdloos te noemen portret van een rouwende moeder. Volgens het bijschrift is zij een inwoonster van het dorp Kabrao, wier baby bij de aardbeving is omgekomen. Deze vrouw heeft een naam, Ganga Patel. Maar hoe het meisje met het gedeeltelijk door steen en stof bedekte gezicht heet, weten we niet. Het bijschrift bij de wereldwijd door Associated Press verspreide afbeelding van haar dood vermeldt slechts dat ze ligt onder het puin van een school in Ahmedabad.

Doet de identiteit, doet de naam van het slachtoffer ertoe ? Wie kent deze namen nog: Omaira, Irma, Kim Phuc? Vermoedelijk is van de drie Kim Phuc de bekendste, het meisje dat op een terecht klassiek geworden foto uit 1973 huilend en naakt over een weg rent, ergens in Vietnam, direct na een Amerikaans bombardement met napalm. Er zijn historici die menen dat deze foto een wending in de Vietnam-oorlog teweeg heeft gebracht. Hoe dan ook, Kim Phuc leeft, geeft interviews, spreekt verzoenende woorden over het verleden. Irma is een meisje uit Sarajevo, dat in augustus 1993 in coma werd opgenomen in een Londens ziekenhuis. Zij was slachtoffer van een Servische beschieting en figureerde tijdelijk als symbool van de oorlog in Bosnië. Irma, zeiden westerse politici, is ons slechte geweten. Irma staat voor 200.000 slachtoffers van het conflict op de Balkan.

Maar nu Omaira, ook een meisje, ook een slachtoffer waar de hele wereld letterlijk naar heeft zitten turen. Net als het Indiase meisje dat maandag in enkele kranten stond, is Omaira getroffen door een natuurlijke catastrofe en niet, zoals Kim en Irma, door oorlogsgeweld. Na een vulkaanuitbarsting in Colombia kwam het 12-jarige kind voor het oog van talloze camera's om in de modder, waar zij tergend langzaam in wegzakte terwijl niemand haar kon redden. Ik herhaal de vraag: waarom moet iemand, wie dan ook, kijken naar een meisje dat dood ligt onder het puin in Ahmedabad, of naar het in de modder stikken van een meisje in Colombia?

Gaat het argument van de identificatie, het geven van een gezicht aan de rampspoed van duizenden, wel op? Of is er toch sprake van afstomping, sensatiezucht, effectbejag van de media? Wil het publiek huiveren, griezelen, gruwelen, om daarna des te voldaner te kunnen overgaan tot de orde van de dag? Bij de afweging die redacties maken gaat het niet alleen over de nieuwswaarde van schokkende of gruwelijke afbeeldingen. Wat ook een rol speelt bij de vraag of foto's moeten worden geplaatst is de mate van gruwelijkheid (zijn er behalve lijken ook verminkingen te zien, is er bloed zichtbaar?), het effect (wakker schudden van de publieke opinie, bevordering van humanitaire hulp). Oplage- en kijkcijfers spelen ongetwijfeld een rol: sensatie verkoopt, maar het incasseringsvermogen van lezers en kijkers is niet onbeperkt. Uiteindelijk hoort de belissende, moeilijk te beantwoorden vraag te luiden of publicatie van een afbeelding van lijden of sterven de menselijke waardigheid aantast. In mijn ogen is het meisje in het puin in alle waardigheid afgebeeld en heeft zij ons althans een glimp laten zien van wat zich in India afspeelt.

PS Vorige week schreef ik dat Joost Zwagerman in 1987 van leer trok tegen 'Vijftigers en intellectualisten'. Een vergissing: het waren de epigonen van 'Vijftig' die Zwagerman aanviel. Mijn excuses.

Elsbeth Etty

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad