|
|
ELSBETH ETTY
|
27 januari 2001 Overal zanikt bagger
Onderwerp van slap gelul en beuzelpraat is, jammer om dat ter gelegenheid van de Nationale Gedichtendag op te moeten merken, ook de poëzie zelf. Voor wie het is ontgaan: er woedt in Nederland een poëticaal debat. Dichter Ilja Pfeijffer heeft in Bzzlletin (en woensdag in het televisieprogramma Nova) ferm stelling genomen tegen toegankelijke poëzie. Volgens Pfeijffer zijn moeilijke gedichten waardevoller dan goed verstaanbare, want "een gedichtje dat je in één keer helemaal snapt (...) doet je niets omdat je doet wat je altijd al doet. Zulke hapklare poëzie is hetzelfde als zappen". Een gedicht hoef je niet te kunnen begrijpen om het mooi te vinden, legt Pfeijffer uit, omdat " een lezer zich moet laten meevoeren door de magische logica van taal, klank en ritme langs een pandemonium van beelden en emoties". Bij wijze van voorbeeld citeert hij van Lucebert de regels de oude meepse barg ligt nimmermeer in drab die je niet hoeft te kunnen begrijpen om ze prachtig te vinden. Maar daar vloeit natuurlijk niet uit voort dat toegankelijke taal geen prachtige poëzie kan opleveren. Dezelfde Lucebert is soms in één oogopslag honderd procent begrijpelijk: overal zanikt bagger Deze drie woorden zeggen alles over de debatcultuur in Nederland. En ook over de door Pfeijffer geopende polemiek over toegankelijke versus hermetische gedichten, begrijpelijke versus abstracte, traditionele versus experimentele. Die polemiek wordt overigens al decennia lang gevoerd. Ik herinner er maar even aan dat Joost Zwagerman in 1987 van leer trok tegen "Vijftigers en intellectualisten" van wie de poëzie volgens hem "saai, topzwaar, behoudend, overacademisch, bloedeloos, onuitnodigend en klein" zou zijn, "kortom gebukt gaat onder het juk van het grote Niets". Om met Lucebert te spreken: een goed woord vindt steeds een goede plaats Dat zou meteen een geschikt motto voor de Nationale Gedichtendag kunnen worden, als politici er althans een (toe te juichen) gewoonte van gaan maken gedichten voor te dragen in 's lands vergaderzalen. Alleen is soms de toepasselijkheid van hun keuze nogal raadselachtig. Waarom de Tweede-Kamervoorzitter een gedicht over water reciteerde, terwijl de begroting van Verkeer en Waterstaat niet op de agenda stond, is niet duidelijk. Waarom zou burgemeester Cohen trouwens Het beloofde land hebben voorgedragen? Waarschijnlijk omdat de Dam en de Westertoren er in voorkomen. Het vers begint, als ik het me goed herinner, zo: Een koopman met een tros ballonnen riep op de Dam: 'wie maakt me los?' Zou Pfeijffer het een goed gedicht vinden? Vermoedelijk wel. Het beloofde land uit de titel kan namelijk behalve op Amsterdam ook slaan op het bijbelse Kanan of zelfs op het land van de vrijheid en ieders levenslang verzwegen wensen. Wie weet moeten we achter Het beloofde land de plek zoeken waar asielzoekers heen vluchten. Je zou in Cohens voordracht een polemiek kunnen zien met zijn Groningse collega Wallage. Ook Wallage zat woensdag een gemeenteraadsvergadering voor, maar wegens de kritiek op zijn uitspraken over criminele asielzoekers was hij niet in de stemming voor een poëtische ouverture. Uitgerekend Wallage is stemmingmakerij tegen en stigmatisering van asielzoekers verweten. Weliswaar is dat, zoals hij zelf heeft toegegeven, zijn eigen schuld, maar ik weet vrijwel zeker dat hij verkeerd is begrepen. De gretigheid waarmee de Tweede-Kamerleden Wijn en Kamp hebben getracht zich meester te maken van de door Wallage op onvoldoende gronden geuite bezorgdheid over vergrijpen van asielzoekers, kan hij niet hebben beoogd. Weinig politici hebben zich zo bekommerd om de opvang van asielzoekers en de integratie van migranten als Wallage. Ik heb bij gehouden hoe vaak hij heeft gewaarschuwd tegen "stereotyperingen die ongemerkt tot vooroordelen worden" en tegen het gevaar dat "stereotypen via vooroordelen overgaan in actieve vormen van vreemdelingenhaat". Ook Jacq. Wallage draagt wel eens een gedicht voor, zelfs ongevraagd, en als het over integratie van minderheden gaat en over een gemeenschappelijke identiteit van uiteenlopende bevolkingsgroepen, komt de Groningse burgemeester bij voorkeur met Potgieter op de proppen: Al wat gij zijt, is der vaderen werk: Uit een moeras wrocht de vlijt van die helden Beide de zee en den dwing'land te sterk, Vrijheid een tempel en godsvrucht een kerk.
Hij tekent daar dan bij aan dat volgens hem in deze context 'vrijheid' zoveel betekent als 'ruimte' en dat godsvrucht staat voor het gebruik dat iedereen van die ruimte kan maken. Voor een volgende gelegenheid zou ik hem een strofe van Albert Verwey aan de hand willen doen: Volken waar een dichter niet kan leven, Staten waar een dichter niet kan sterven, Zijn vervallen tot het puin der aarde.
In deze regels komen Poetry International en het asielvraagstuk voortreffelijk samen. En wat het debat over criminele asielzoekers betreft, houden we het er maar op dat hier weer eens sprake was van zanikende bagger.
Elsbeth Etty
|
Bovenkant pagina |
|