|
|
ELSBETH ETTY
|
2 december 2000 Nationale schoonvaderverkiezing
Waarom heeft de volksvertegenwoordiging dan wel een stem in het kapittel bij de keuze van een huwelijkspartner? Is de persoon van de gemalin soms belangrijker dan de persoon van de koning zelf? Natuurlijk niet. Maar wat kan dan toch de ratio zijn van een regeling die het parlement inspraak geeft op een ondergeschikt punt, terwijl het in de hoofdzaak onbevoegd is en blijft? Wel meebeslissen over wie officieel en met wettelijke bekrachtiging het bed van het staatshoofd mag delen, maar niet over het staatshoofd zelf - raar is dat. Het lijkt een democratische anomalie binnen een in wezen ondemocratisch bestel. Ongetwijfeld bestaat er voor deze rariteit een plausibele historische verklaring, maar die kan ik me, terugdenkend aan mijn lessen staatsinrichting en geschiedenis, niet herinneren. De eerste gedachte die bij me opkomt is dat het parlement zichzelf ooit heeft aangesteld als een soort hoeder van de kwaliteit van het koninklijke nageslacht, maar dit idee moet meteen worden verworpen. Er zijn geen voorbeelden van ministers of Kamerleden die ooit de brutaliteit hadden zich op te werpen als genetische keurmeesters en van oudsher gaat het ook niet om de persoon van de koning of diens gemalin, maar uitsluitend om het instituut van het koningschap. Waarom heeft de Grondwet dan aan de wetgever de bevoegdheid toegekend zich te mengen in de huwelijkspolitiek van de Oranjes? Het antwoord ligt vermoedelijk precies in dat woord: huwelijkspolitiek. Aan het toestemmingsvereiste moet de angst ten grondslag hebben gelegen dat via een koninklijk huwelijk het land onverhoeds aan een vreemde dynastie zou worden verkwanseld. Zo denkbeeldig was dat gevaar in de negentiende eeuw niet. We moeten dan denken aan personele unies met absolutistische Duitse vorstendommen, het lidmaatschap van de Duitse Bond onder leiding van Pruisen en een mogelijke inlijving van het koninkrijk bij het Duitse keizerrijk. Het belang van de Nederlandse soevereiniteit en de dynastieke belangen van het Huis van Oranje waren in de negentiende eeuw allesbehalve identiek. Zeker niet voordat de ministeriële verantwoordelijkheid werd ingevoerd, maar ook daarna nog niet: koning Willem III was bijvoorbeeld, als groothertog van Luxemburg, tot 1866 lid van de Duitse Bond. Tegenwoordig heeft artikel 28 van de Grondwet, waarin het toestemmingsvereiste voor een koninklijk huwelijk is vastgelegd, alleen nog maar museale betekenis. Het is een relict van de 19de eeuwse internationale en dynastieke verhoudingen. Om de absurditeit ervan in te zien, moet je denken aan een politiek homohuwelijk van Wim Kok met de Duitse minister van buitenlandse zaken Fischer ter bevordering van de Europese federale gedachte. Nu van het koningschap weinig anders dan de symboolfunctie is overgebleven, heeft het allang geen praktische betekenis meer dat de Staten-Generaal bij wet een koninklijk huwelijk goedkeuren. Hoogstens biedt het politici, in het voetspoor van het publiek en de media, de kans om een volkomen subjectieve, staatsrechtelijk irrelevante, op de persoon gespeelde mening ten beste te geven. Had u liever een blonde of een donkerharige koningin gehad? Liever een protestantse dan een katholieke? Doet u mee aan de verkiezing van een nationale schoonvader? Ik kan me nauwelijks voorstellen dat voorstanders van de monarchie deze door hen zo vereerde staatsvorm zouden willen verlagen tot een beauty contest. En ik kan me al even moeilijk indenken dat republikeinen zich willen lenen voor een schoonvaderverkiezing. Toch heb ik nog geen enkel Kamerlid een vraagteken zien plaatsen bij de bevoegdheid die de Staten-Generaal in een grijs verleden is toebedeeld. Niemand die zich afvraagt of men zich anno 2000 überhaupt wel moet uitspreken over de huwelijkskeuze van leden van het Koninklijk Huis. De geijkte reactie van politici op een mogelijke verloving van Willem- Alexander met Máxima is een angstige: ik zeg niets zolang de regering me niets vraagt. (Bij ieder ander onderwerp is het onbestaanbaar dat Kamerleden zich door de regering min of meer een spreekverbod laten opleggen.) Intussen staan ze te popelen van ongeduld om een romantisch of moreel oordeel te vellen. Is de goedkeuringswet eenmaal ingediend, dan zijn de volgende posities voorspelbaar:1. Instemming met het voorgenomen huwelijk, want Liefde & Geluk wens je iedereen toe. Staatsrechtelijke flauwekul: de constitutie houdt zich noch met liefde noch met geluk bezig. 2. Instemming nadat Máxima nederig van haar democratische gezindheid heeft getuigd. Ook lariekoek, omdat Máxima dan al spreekt onder afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid. Deze variant zou neerkomen op de schijnvertoning dat de Nederlandse regering de Argentijnse dictatuur nogmaals veroordeelt, deze keer bij monde van Máxima. 3. Instemming op voorwaarde dat de schoonvader wegblijft bij de bruiloft. Alweer nonsens: noch de Grondwet noch een eventuele Goedkeuringswet zegt iets over de plaats waar een koninklijk huwelijk moet worden voltrokken. Willem I trouwde in Berlijn, Willem II in Petersburg, Willem III in Stuttgart. Het is niet ongebruikelijk om voor een huwelijksvoltrekking de woonplaats van de bruid te kiezen. Willem- Alexander en Máxima kunnen dus rustig trouwen in Buenos Aires met de heer Z. op de eerste rij. Even zo goed: drie keer instemming op basis van onzin. Als ik Kamerlid was, zou ik weigeren me te mengen in andermans huwelijksplannen, me van stemming onthouden en ervoor pleiten dat het obsolete toestemmingsvereiste zo snel mogelijk uit de Grondwet wordt verwijderd. Elsbeth Etty
|
Bovenkant pagina |
|