C O L U M N S  
NIEUWS  |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

DE DRAAD
Eerder verschenen
columns

De column De Draad verschijnt vijf keer
per week.
Lees De Draad en

schrijf Tom Rooduijn rooduijn@nrc.nl

JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG
LEO PRICK


T O M   R O O D U I J N


11 november 1999

Gemeenteporno (2)

In zijn essay 'De troost der pornografie' (1984) verzet Rudy Kousbroek zich tegen de ideologie dat in consumenten van pornografie vernederaars en verkrachters van vrouwen schuil zouden gaan, verklaart hij zich tegenstander van het "repressief tolereren" van porno en voert hij een pleidooi voor het uit de sfeer van clandestiniteit trekken van deze industrie. Het enige bezwaar dat tegen pornografie valt aan te voeren, stelt hij, is dat het vaak zo onesthetisch is. Maar de kwaliteit van porno neemt toe, voorspelde Kousbroek, naarmate de verkrijgbaarheid en aanvaarding ervan groter worden.

"Het is opvallend dat in de tijd dat pornografische films nog volkomen illegaal en verboden waren", schrijft Kousbroek in 1984, "niet een clandestien meesterwerk is ontstaan en niet een beroemde cineast ooit iets in die richting heeft ondernomen, zoals in de literatuur wel het geval is geweest (bijvoorbeeld, om in dezelfde periode te blijven, Apollinaire, Aragon, Edmund Wilson, Bataille...)." Hij weet deze omissie aan de benodigde forse investering in "kwaliteitsporno" die het relatief kleine publiek ervoor niet zou rechtvaardigen. Inmiddels is dankzij Internet pornografie even gemakkelijk bereikbaar als sport of popmuziek, en houden even grote industrieën zich met de productie en verspreiding ervan bezig. Toch is de verbetering naar het niveau van andere kunst-bedrijfstakken (porno behoort in deze categorie, meent de essayist) uitgebleven - althans, bij de door Kousbroek bepleite 'Gemeenteporno' zoals die nu via kabel en telefoonlijn de huiskamers en kantoortuinen binnenkomt.

De kwaliteit van Internet-porno die Kousbroek 'het dierbaarst' is, verschilt niet wezenlijk van het huidige Internet-aanbod (ik beperk mij evenals de essayist tot de bewegende beelden). De essayist omschrijft de eerste pornofilm die hij zag als "twee Denen en een Deense, onwennig maar met overgave bezig aan de geneugten des vlezes", wier uiterlijk bij hem antipathie noch afkeer opwekte. "Het leken studenten van een kunstacademie, of misschien leerlingen van een provinciale land- en tuinbouwschool, in ieder geval zonder een spoor van de vulgariteit die op dit gebied de meeste professionals kenmerkt." Het genoegen van porno schuilt volgens Kousbroek voor kijkers als hij vooral in de paradox van de technische professionaliteit tegenover de acteurs die voor hem niet 'amateuristisch' genoeg kunnen zijn. "De ontroerende of aangrijpende momenten zijn er alleen bij toeval, uit onhandigheid, onopzettelijkheid: een terloops opgevangen blik, kleren op een stoel, een reactie - een aarzeling, of haast - die de betrokkene zich niet bewust was of niet bedoelde te tonen, geheimzinnige en onbegrijpelijke details." Maar een nieuwsgierigmakend begin, een dramatische spanning en een logische opeenvolging van handelingen ontbeerde de pornofilm volgens Kousbroek in 1984 evenzeer als in 1969, toen hij er voor het eerst over schreef.

Ik denk niet dat Kousbroek nu, nog eens vijftien jaar later, na een middag surfen langs de talloze 'sex cam's' op Internet, zal constateren dat er in die dertig jaar iets wezenlijks in de pornografie is veranderd.

(wordt vervolgd)

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)