C O L U M N S  
NIEUWS  |  TEGENSPRAAK   |  SUPPLEMENT   |  AGENDA   |  ARCHIEF   |  ADVERTENTIES   |  SERVICE  

DE DRAAD
Eerder verschenen
columns

De column De Draad verschijnt vijf keer
per week.
Lees De Draad en

schrijf Tom Rooduijn rooduijn@nrc.nl

JL HELDRING
HJA HOFLAND
YOUP VAN 'T HEK
KAREL KNIP
ELSBETH ETTY
ROEL JANSSEN
CS VRIJDAG


T O M   R O O D U I J N


6 juli 1999

Kleine mediageschiedenis (1)

Tachtig jaar geleden verzorgde radiofabrikant Hanso Steringa Idzerda vanuit zijn zendstation aan de Beukstraat te Den Haag een twee uur durend radioprogramma. Op die zesde november 1919 werd geschiedenis geschreven; toen vond de eerste radiouitzending in Nederland - en volgens sommigen ter wereld - plaats. Om de Soireé-Musicale, die begon met de Parademarsch Turf in je ransel, te beluisteren, diende men in bezit te zijn van een 'eenvoudig Radio- ontvang-toestel'; wie gebruik maakte van de versterkers van Idzerda's Nederlandsche Radio Industrie kon de muziek "door het geheele vertrek hoorbaar" maken.

Als er in die jaren een instituut als de Nederlandse Mededingings Autoriteit had bestaan, zou voor Idzerda's initiatief hoogstwaarschijnlijk een stokje zijn gestoken. Want de radiopionier verschafte - uitgedrukt in de huidige termen - de hardware, de software én de content. Dankzij de gloeilampenfabriek in Eindhoven en het verzuilde Nederland kwam al snel een einde aan Idzerda's monopolie. Er kwam een radio-industrie op gang en uit alle denkbare maatschappelijke en religieuze stromingen kwamen verenigingen voort die zich de verbreiding van hun gedachtengoed via het nieuwe medium ten doel stelden. Daar begon al de fragmentarisering van de media die tot op de dag van vandaag wordt voortgezet.

Terugkijkend op eigen ervaringen, die ruim de helft van de Nederlandse mediahistorie omspannen, kan je constateren dat verreweg de meeste veranderingen in die laatste veertig jaar hebben plaatsgevonden. De toestand waarin ik als kleuter de Nederlandse omroep aantrof, was vrijwel identiek aan die van voor de Tweede Wereldoorlog: socialisten, katholieken, protestanten, vrijzinnigen en algemenen verdeelden pondsgewijs hun zendtijd over twee radiokanalen. De belangrijkste vernieuwing in de jaren vijftig gold de 'radiodistributie', waarmee het eerste media-kabelnetwerk een feit was. Ik herinner mij nog het bakelieten luidsprekerkastje, verbonden aan een robuuste knop. Je kon uit vier kanalen kiezen (de twee Nederlandse, een Duitse en een Engelse) door te draaien aan de buitenste ring; met de binnenste kon het volume worden geregeld.

Waren wij thuis met de 'storingsvrije' radio-ontvangst aan de progressieve kant, met het toelaten van televisie in onze huiskamer waren mijn ouders uiterst terughoudend. Er waren in die jaren drie redenen om geen televisie te nemen: financiële, religieuze en morele. Bij ons thuis gold vooral de laatste. Televisie stond gelijk aan banaal vertier, Snip en Snap, stripverhalen en ander niet tot nadenken aanzettend modern divertissement. Sterker, het gebodene zou de tere kinderziel maar op verkeerde gedachten brengen, een invloed die door mijn vader ook aan oorlogsspeelgoed werd toegeschreven.

Het was halverwege de jaren zestig, mijn vader had het huis inmiddels verlaten, dat een oud tv-toestel de trap op werd gedragen. De ontvangst van Nederland 1 was goed: de anachronistische wederwaardigheden van de middeleeuwse alchimist Catweezle behoren tot mijn eerste, dierbare tv- herinneringen. Van het met behulp van een spiraalvormige antenne te ontvangen tweede net staan mij slechts een door sneeuwvlagen onderbroken voetbalwedstrijd bij en de vloeken die het daardoor gemiste doelpunt begeleidden.

(wordt vervolgd)

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)