F I L M A R C H I E F
|
![]()
OUDE
NUMMERS |
Wervelende montage wekt schijn van samenhang in onverklaarbare misere; Altmans mozaiek van Carvers verhalenHANS BEEREKAMPAnnie Ross, die in Robert Altmans Short Cuts een verweerde jazz-zangeres speelt en een van de weinige personages is die niet direct terug valt te voeren op de korte verhalen van Raymond Carver (1938-1988), roemt in een monoloog Amsterdam. In Europa, ja, daar weten ze een kunstenaar op zijn waarde te schatten. Altman kan er van meepraten, al zou je na zijn ruzie met producent Ludi Boeken over de opbrengst van Vincent and Theo niet verwachten dat de regisseur z'n beste Europese herinneringen nu juist in Nederland liggen. Een groot deel van de jaren tachtig bracht Altman ver van Hollywood in culturele en economische ballingschap door. De Amerikaanse filmindustrie sloot Altman (1922), een van de meest oorspronkelijke en consistente talenten van zijn generatie, weer in de armen na het commerciele en artistieke succes van The Player (1992), een vileine satire op Hollywood waar vele sterren met masochistisch genoegen een bijdrage aan leverden. De film betekende ook een terugkeer naar een van de genres, waarin Altman in de jaren zeventig excelleerde: een rond een locatie - het country & western-walhalla Grand Ole Opry in Nashville (1975), een trouwpartij in A Wedding (1978), een gezondheidsconventie in Health (1979) - gedrapeerd groepsportret van een groot aantal personages en intriges, die slechts door flinterdunne lijntjes met elkaar verbonden zijn. Je zou bijna vergeten dat Altman ook voortreffelijke etherische lyriek, ascetische toneelverfilmingen en dwarse genrestukjes op zijn naam heeft staan, want niemand is nog op het idee gekomen het broodnodige complete Altman-retrospectief te organiseren. Het succes van The Player stelde Altman in staat om weer een grootscheepse Amerikaanse film te maken volgens de Nashville-formule. De Gouden Leeuw in Venetie en de Oscar-nominatie voor Altmans regie deden vermoeden dat Short Cuts een van de hoogtepunten van het filmseizoen zou worden. Dat blijkt niet helemaal waar te zijn: de film beschikt over de kwaliteiten die je van Altman verwachten mag en jongleert heel handig met de 22 min of meer gelijkwaardige personages. Ruim drie uur valt er van veel fraais te genieten in een wervelende montage die zich zelden een inzinking van tempo of dramatische spanning veroorlooft. Maar in mijn top tien van Altman-films komt The Player wel voor, en Short Cuts net niet. De vraag of Altman recht doet aan het proza van Carver is, zoals doorgaans bij literatuurverfilmingen, niet zo vreselijk relevant. Ik las de negen verhalen en het gedicht, waar de film zich expliciet op baseert (gebundeld en vertaald onder de filmtitel bij uitgeverij Prometheus) na het zien van de film en het is niet zo moeilijk de verschillen op te sommen. Niet alleen zijn de intriges ingekort en uitgebreid, personages samengevoegd en veranderd, en is de plaats van handeling verplaatst van het Noordwesten naar Los Angeles, het belangrijkste is de minder laconieke en 'kale' toon. Ook al concentreert ook Altman zich op de (verarmde) blanke 'middle class', hij heeft zijn helden soms interessantere beroepen gegeven, als arts, politieagent, limousinechauffeur of televisiepresentator. Maar dat soort kunstgrepen zijn onvermijdelijk in een verfilming, die nu eenmaal detaillering met zich meebrengt en, met het oog op de noodzaak de mensen uit elkaar te kunnen houden, de keuze voor bekende, en dus aantrekkelijke, filmgezichten. Grotere problemen brengt de dramatische structurering van het scenario (geschreven door de regisseur en Frank Barhydt) met zich mee. Er wordt wel degelijk recht gedaan aan de basisfilosofie van Carver, dat het leven onaangename verrassingen in petto heeft, waar de slachtoffers vergeefs een verklaring voor zoeken en dat er achter de nette facades van de anonieme doorsneehuizen gruwelijke leugens, grimmige tragedies en heel veel alcoholgebruik schuil gaan. Vooral Magere Hein belt nooit twee keer aan, maar sluipt binnen door de achterdeur en laat degenen die hij niet komt halen in grote verwarring achter, radend naar zijn logica. Maar als je de irrationaliteit van het kwaad als uitgangspunt accepteert, waarom zou je het dan nodig vinden je film met een theatrale coup te beginnen en te eindigen? Zowel de aardbeving aan het slot als de insektenplaag aan het begin zijn wel rampen die alle personages verbinden, maar ze verlenen een schijn van samenhang aan de juist zo overtuigend onverklaarbare alledaagse misere. Of zou de vanuit de lucht ter hand genomen ongediertebestrijding bedoeld zijn als metafoor van Altmans helikopterblik, het almachtige perspectief van de verteller die alles weet? Bij nader inzien zijn de ingenieuze constructies die de personages met elkaar in verband brengen misschien ook wel ongepast en makkelijker dan je denkt. Als er dan toch een klein jongetje aangereden moet worden, waarom zou je van de anonieme automobilist dan niet de serveerster maken met een jaloerse echtgenoot, en waarom zou je dan ook niet de naar haar achterwerk loerende klanten promoveren tot de hengelaars, die hun visweekend niet willen laten bederven door een aangespoeld lijk? Ronduit futiel is de vondst om dwarslijntjes te trekken door familierelaties te suggereren, die verder nauwelijks betekenis hebben voor de verhalen van de personages. Dat de serveerster de moeder is van de in het huis van de buren rondneuzende poezenverzorgster vergeet je weer onmiddellijk, want waarom zou het enige indruk maken? Dit soort afsteekjes in het scenario zijn wellicht de zinnigste verklaring van de titel Short Cuts, die immers weinig te maken heeft met een snelle montage, een kortstondige verwonding of een symbolische sluiproute naar geluk of ongeluk, ook al nam het verongelukkende kind inderdaad de snelste weg naar school.
Waar Altman te kort schiet, juist door zijn overdrijving van de taak van de literatuurverfilmer, in het dramatiseren van de chaos, slaagt hij bijzonder in het ons amuseren. We voelen weinig van de pijn van de man, wiens vrouw een stokoud geval van overspel opbiecht, of van het door onverschilligheid van haar moeder tot zelfmoord gedreven meisje. Daarvoor is Altmans benadering te klinisch, te ironisch en te cerebraal. Maar hij weet ons wel te verbazen en een enkele keer te verbijsteren, vooral door de uitzonderlijke prestaties die hij aan het ensemble van zijn acteurs ontlokt. Mijn favorieten zijn Bruce Davison als de gepantserd-nonchalante, maar attente televisiejournalist, die op een slecht passend moment voor het eerst van zijn oude vader Jack Lemmon hoort, waarom die van zijn moeder scheidde; Jennifer Jason Leigh, die routineus telefoonsex aanbiedt, terwijl ze de luier van haar baby verschoont; Chris Penn als de joviale zwembadschoonmaker met een geheim driftleven; en Tim Robbins als de motoragent, die zijn beroep als alibi gebruikt om vreemd te gaan. Een bonus vormt de muziek, die op een zinniger manier dan de scenariotrucs voor een eenheid zorgt: de klassieke muziek van celliste Lori Singer en de door rockmusici geschreven jazz-songs van haar filmmoeder Annie Ross. Singer suggereert daardoor diepe afgronden van verdriet, maar wortelt in wezen in egocentrisme. Haar afstandelijke vertolking is wellicht de beste pendant van Carvers proza, waarin haar personage helemaal niet voorkomt. Dat heeft Altman meesterlijk bedacht.
|
NRC Webpagina's
1 JUNI 1996
|
Bovenkant pagina |