F I L M A R C H I E F
|
![]()
OUDE
NUMMERS |
Artistiekerige beeldenpoëziePIETER KOTTMANHanden pakken een glazen kan met een donkere vloeistof erin en gieten die in een retort. Eenmaal gevuld, wordt de retort opgepakt en de vloeistof teruggegoten. De kan en de retort staan op een houten meubel, glimmend van de boenwas. Het vertrek eromheen herinnert aan vervlogen eeuwen. Dit zou de tijd kunnen zijn van bijvoorbeeld de schrijver en fysicus Georg Christoph Lichtenberg (1742-1799). Niet toevallig, dit voorbeeld, want over hem gaat Cyrille Offermans' toneelstuk Lichtenberg. Scènes op de drempel van de moderne tijd, waarop cineast Frans van de Staak zijn film Kladboekscènes baseerde. Wel toevallig is het beschreven beeld. De redenen voor de minutieuze registratie van de handeling blijven althans duister. Niets ontploft, er weerklinkt geen Eureka!, er heeft niets anders plaats dan het overgieten van vloeistof. Natuurlijk dringt de vraag zich op of hier een gifmengster haar vermetele voorbereidingen treft, of dat een Frankenstein een nieuwe mens aan het brouwen is. Of dat de handeling een metafoor is, desnoods. Maar zelfs het bescheiden verlangen, dat ook maar iets iets betekent en dat er een minimaal verband bestaat tussen de beelden van Kladboekscènes, wordt niet beantwoord. De films van Van de Staak (Het vertraagde vertrek, Rooksporen) zijn vanouds zoektochten zonder schat of doel. Ze bestaan omwille van zichzelf, als neerslag van de hoogstpersoonlijke associaties van de maker. Het zij zo, maar veel meer dan de anekdotische verfilming stelt dit genre hoge eisen aan de muzikaliteit van de beoefenaar en aan zijn vermogen de kijker te verleiden. Die heeft immers niets anders om geboeid te raken dan het ritme van de montage, de verborgen ratio daarvan, het optreden van de ongrijpbare personages, het timbre van hun stem. Daaruit bestaat het onontwarbare raadsel dat ondanks alles intrigeren moet.
Dat nu doet Kladboekscènes niet. De film lijkt het werk van iemand die na de opnamen zijn scenario is kwijtgeraakt. Rik van Uffelen is de centrale figuur, misschien wel Lichtenberg. Hij komt veelal schrijvend en reciterend in beeld, ook zien we hem als hij vel na vel van zijn schrijfwerk op de grond laat dwarrelen. Dat is een beeld van verwording, maar het deert ons niet, want we kennen hem niet, laat staan dat we inzicht hebben in zijn problemen. Soortgelijke maar nog grotere onverschilligheid treft de figuur van Marlies Heuer, die op de achtergrond regelmatig opduikt. We zien haar een gebouw uitkomen of ingaan, ze rijdt in een landauer door de straat, ze is een flard uit een droom. Maar die droom wordt de onze niet. Kladboekscènes is al te artistiekerige beeldenpoëzie.
|
NRC Webpagina's
1 JUNI 1996
|
Bovenkant pagina |