F I L M A R C H I E F
|
![]()
OUDE
NUMMERS |
Getrouw, met schoolse braafheid als gevolgPIETER KOTTMANIn Harry Mulisch' boek Hoogste Tijd (1985), in die opeenstapeling van ideeën, theorieën en belevenissen, dat ingewikkelde constructiespel van werkelijkheid en schijn en van toneel in toneel, met betekenislijnen die dwars door alle lagen gaan, in die ogenschijnlijk ook nog eens speciaal voor verfilming geschreven roman - in dat boek dus, staat in elk geval één vingerwijzing voor wie de moed mocht hebben er inderdaad een film van te maken. De observatie staat tussen haakjes en in de verleden tijd, maar aan de geldigheid doet dat niets af: ,,Alle kunst van klasse ging immers altijd net iets te ver''. Zo is dat - en er is geen reden om aan te nemen dat filmmaker Frans Weisz en scenarist Jan Blokker iets anders hebben willen maken dan 'kunst van klasse'. Die poging is ongetwijfeld begonnen met een schematische indeling van scènes: welke horen in tijd en in handeling bij elkaar, welke zijn 'verbeelding' en welke 'werkelijkheid', welke zijn onontbeerlijk voor goed begrip en hoe wordt duidelijk, zoals Mulisch bij monde van een van zijn figuren verwoordt, dat die zogenaamde werkelijkheid evenzeer verbeelding is? Dat laatste, vallend in de categorie filosofische woordspelletjes, waarin de schrijver excelleert, is nog het eenvoudigst: alles wat beschreven of gefilmd wordt, zelfs in een documentaire, is vanzelf een vorm van verbeelding. De werkelijkheid zelf, het kernverhaal, is ook nog betrekkelijk simpel. Willem Bouwmeester, voor intimi 'Uli', revue-artiest in ruste en telg van de fameuze toneelspelersdynastie, wordt op zijn oude dag gevraagd voor de hoofdrol in het toneelstuk Noodweer. Hij accepteert de rol, ondanks de homoseksuele kantjes ervan, en belandt voor het eerst van zijn leven - 78 is hij - aan het serieuze toneel. Niet langer wacht hij op de dood in de eengezinswoning die hij met zijn zuster deelt in Lelystad. Dagelijks brengt de bus hem door het uitgestrekte polderlandschap in de bruisende hoofdstad. Zijn leven wordt aldus doorkruist door een jonge actrice in wie hij zich enigszins verlieft, door een dwingeland van een regisseur, door een televisiejournalist die hem aan zijn dubieuze oorlogsverleden herinnert en door grootsteedse randfiguren. De slotsom is, dat hij de laatste kans om zijn grote naam eer aan te doen, verspeelt. Dan wordt het moeilijker. Deze verhaallijn moet vervlochten worden met andere zo te zeggen semi-werkelijkheden. Die blijven beperkt tot het repetitie-lokaal. In Noodweer speelt Bouwmeester de beroemde acteur Pierre de Vries, die afscheid neemt van het theater met een laatste grote rol: die van Prospero in Shakespeare's De Storm. Even complotteus als De Storm is Noodweer: verliefdheid en chantage draaien erop uit dat De Vries, vlak voor zijn grote afscheidsvoorstelling, in zijn kleedkamer zijn minnaar vermoordt. Tijdens de generale repetitie wordt Uli onwel. De première haalt hij niet; in de epiloog beschrijft Mulisch hoe zijn zuster Berta, weduwe in zekere zin, weer in Amsterdam gaat wonen. Ingewikkelder nog wordt het bouwwerk vol spiegeleffecten en doorkijkjes door de flarden uit zijn voorbije leven, waaraan Bouwmeester herinnerd wordt door de nieuwe situaties waarin hij belandt. Bovendien dénkt hij heel veel in het boek, niet letterlijk en citeerbaar, maar in de indirecte rede en met behulp van een almachtige schrijver. In de film zijn de herinneringen verbeeld en ingelast volgens de vertrouwde flash back-methode, Uli's gedachten blijken daarentegen alleen uit zijn reacties en kunnen we lezen in de ogen van zijn vertolker, Rijk de Gooyer. Het is al met al een wonder, dat de film Hoogste Tijd het boek, op ingedikte passages na, zo getrouw volgt. Scenarioschrijver Blokker is erin geslaagd alle elementen niet alleen een plaats te geven maar ze ook nog met elkaar in verband te brengen, te nadrukkelijk soms zelfs. Frans Weisz heeft het scenario vervolgens recht gedaan met een sferische verfilming, vol theatraliteit, met een acteursregie die redelijk spel opgeleverd heeft, met een enkele frivoliteit, wat karikaturaal aangezette figuren zoals zus Berta (Kitty Courbois) en met een inzichtelijke montage. Maar kunst van klasse is Hoogste Tijd niet geworden. De film is op zijn zachtst gezegd braaf en schools. Dat de muziek, van Theo Nijland, te prominent en te veelvuldig komt opzetten is nog het minste bezwaar. De aankleding, van Ben van Os, is al storender en soms letterlijk etaleurswerk: waarom er in de repetitieruimte reusachtige vazen op de rand van een trapleuning moeten balanceren is behalve een raadsel, een al te kokette sfeermaker, net als trouwens het kwistig aangebrachte, in draperieën neerhangende fluweel. We hebben het hier over toneel, we weten het, maar waarom moet dat zo stoffig en zo gedateerd? In boek en film wordt toch al niet aannemelijk gemaakt, waarom dat belegen toneelstuk Noodweer zo belangwekkend zou zijn, zo bedacht en geconstrueerd en daardoor zo afstandelijk als het is. Dat heeft zijn weerslag op de film: op de momenten waarop de repetities - op een amateuristisch plankiertje met houterige toneelspelers - getoond worden, maar ook daarbuiten. Het is alsof er onbedoeld ook nog andere lijnen van het toneelstuk naar het werkelijke leven van Uli en via hem naar zijn vertolker lopen; De Gooyer speelt een van zijn betere rollen, maar zijn figuur blijft op afstand en bloedeloos. Geen moment is er de ontroering over een zinloos leven, over onbenutte kansen of over een menselijk tekort dat de een, toevallig, meer parten speelt dan de ander.
De figuur Uli raakt bekneld tussen de overdaad - in het boek is dat al zo, in de film waarin zijn gedachten zijn weggevallen is dat nog heviger het geval. Met dikke effecten lost men dat niet op, integendeel, Weisz zegt meer over zichzelf dan over de oude man als hij hem vol op de mond laat kussen door de jonge actrice Stella (Camilla Siegertsz). Het is een akelig moment, onlogisch en juist geen blijk van de tragiek van een onomkeerbaar geleefd leven. Het hindert te meer, omdat het geen onderdeel uit maakt van een wervelend, meeslepend geheel, waarin een regisseur zich alles kan permitteren. Hoogste Tijd is er te looiig voor, te traag, te oudbakken, te keurig, te adequaat, te nadrukkelijk.
|
NRC Webpagina's
1 JUNI 1996
|
Bovenkant pagina |