F I L M A R C H I E F
|
![]()
OUDE
NUMMERS |
Jos Stelling maakt een ambitieloze Vliegende Hollander; Het schip zit hulpeloos vast in de modderPIETER KOTTMANTot en met Gerard Reve, in zijn De Taal der Liefde, hebben schrijvers, componisten, dichters en toneelschrijvers de legende van de Vliegende Hollander naar believen naar hun hand gezet. De duivel en, anderzijds, de onbaatzuchtige liefde zijn de grenzen. Nu eens lag het accent op De Hollanders Faustiaanse lot onsterfelijk te zijn, dan weer op de manier waarop hij van zijn doem zou kunnen worden verlost. Leerde de versie van Heinrich Heine (Aus den Memoiren des Herren Schnabelewopski, 1832) nog dat ,,wij mannen (..) door de vrouwen in het gunstigste geval te gronde gaan'', bij Wagner (1843) redt Senta haar Hollander uit zijn eeuwig leven door zich te verdrinken en met hem in de dood verenigd te worden. Cineast Jos Stelling en scenarist Hans Heesen hebben op het eerste gezicht alleen de titel gebruikt. De dramatisch toch zo dankbare onsterfelijkheid noch de liefde zijn absolute, allesbepalende elementen in hun internationale co-produktie. De titelfiguur ontleent zijn onkwetsbaarheid slechts aan een leren buis: eenmaal daarvan beroofd, is hij zo sterfelijk als een eendagsvlinder. Ook de liefde is relatief, De Vliegende Hollander is niet zozeer minnaar als wel vader van een kind, dat naar hem op zoek is, zoals hij op zijn beurt zijn vader gezocht heeft. Het legendarische schip dat, eeuwig voortgedreven door de wind, de wereldzeeën bevaart, ligt in Stellings versie hulpeloos verankerd in de modder. Slechts ,,sterke mannen'' kunnen het eventueel vlot duwen - eventueel, want bij die verwachting blijft het. De sowieso niet zeewaardige ruïne-schuit is nauwelijks meer dan een pittoreske lokatie, temidden van veel andere. Dat is geen verwijt, maar een constatering, die tot de neutrale conclusie kan leiden dat Stelling zich aan de traditie houdt en aan de talloze bewerkingen van de legende er een toevoegt. Probleem is alleen welke. Stellings De Vliegende Hollander begint, ergens eind zestiende eeuw, met een moment van hartstocht tussen een onbekende man en de vrouw van een hereboer. Ze worden gadegeslagen door 'de speelman' Campanelli (Nino Manfredi), die de vrucht van hun kortstondige liefde, een jongetje, 'De Hollander', zeven jaar later voorhoudt dat zijn vader nog leeft en als De Vliegende Hollander de zeeën bevaart. Hij liegt. Campanelli heeft de door de boer omgebrachte man zelf begraven. Maar als hij weer zeven jaar later De Hollander (René Groothof) het onkwetsbaar makende leren buis van zijn vader overhandigt en de jongen, volgens de aanwijzingen van Campanelli, op de bodem van de hoeve-beerput een daar door zijn vader verstopte gouden monstrans aantreft, raakt hij ervan overtuigd dat Campanelli's leugen waarheid is. De titel van Stellings film had een meervoud-s verdiend, want - fantasie of werkelijkheid - hij bedient zich van minstens twee Vliegende Hollanders en zelfs suggereert hij het bestaan van een derde. Op de zoektocht naar de vader, gecombineerd met een vlucht van Vlaanderen naar het vrije Holland, verwekt ook de zoon een zoon. Doordat de rivaal van De Hollander, de zoon van de hereboer, hem 'vermoordt', herhaalt de geschiedenis zich en zal ook zijn zoon op zoek moeten naar zijn vader. Die leeft nog, ondanks de moord en dank zij het buis, en zet zijn zoektocht naar vader voort - om uiteindelijk zijn zoon te vinden. De hereniging - van een zoon dus, met een vader - is de apotheose, kracht bijgezet door de suggestie dat de vader op dat moment voor het eerst gebruik maakt van zijn (vermeende) mogelijkheid te vliegen. Stelling toont dat niet: van het ene beeld op het andere is de vader verdwenen en sluit de moeder haar kind, in een afsluitende, aan een zeventiende-eeuws schilderij herinnerende still in de armen. Dat laatste beeld is van een indrukwekkende schoonheid, de kroon op een reeks van beelden die er zijn mogen. Stelling, art directors André Fonteyne en Peter van Laar, kostuumontwerpster Anne Verhoeven en camaraman Goert Giltaij hebben een schitterend plaatjesboek geproduceerd, waarin ruwe wol, modder, brak water, hout, knoestige koppen, verweerde muren, ongerepte landschappen, stront, bontstola's en wagenwielkragen op meeslepende wijze de illusie wekken een tijdsbeeld weer te geven. De plaatjes doen de weer eens als plamuur uitgesmeerde muziek (van Nicola Piovani) vergeven en vergeten, evenals de talloze fade-outs, de donkerslagen die de ene scène (soms alleen maar een landschapsbeeld) aan de andere moeten rijgen. Die willen we althans, geïntimideerd door Stellings illustraties, graag vergeven en vergeten, maar intussen zijn ze symptomatisch voor een film, waarvan de visuele pracht lijnrecht staat tegenover de povere inhoud. Dat wreekt zich: het eerste versterkt het tweede, het effect is bekend. Het diepzinnigste dat van deze De Vliegende Hollander op te steken valt is dat indien ge maar zoekt, ge vinden zult. Dat wordt dan ook nog eens gezegd, terwijl Stelling, toch bij uitstek een visueel verteller, anderzijds tal van onduidelijkheden laat bestaan. Mijn indruk is, dat het scenario eenvoudigweg niet voorzien heeft in de ontbrekende informatie en dat de gaten aan de montagetafel met aplomb, muziek, donkerslagen en voor het overige met een allemachtig krachtige en speculatieve verwachting omtrent de fantasie (dan wel de onverschilligheid) van de kijker zijn gedicht. Waarom besteedt Stelling een fors deel van zijn uit drie, nogal willekeurige bedrijven opgebouwde film aan de zoektocht naar de monstrans, om die direct te laten verpatsen? Bij een koper, die er tientallen van in zijn kast heeft staan? Wat doet de Ketterjager (Daniel Emilfork met zijn prachtige Dürer-kop) ineens in de hoeve en hoe moeten we trouwens begrijpen, anders dan uit een vage beginscène, dat hij ketterjager is? Waarom zou het gezeul met een reusachtige, bronzen kop, eveneens aan het begin van de film, de kijker op het idee brengen dat dit de stilering is van De Beeldenstorm? Ik lees het, ik zie het niet. Wat is dat gedoe met dat leren buis, dat gestolen wordt en niets uithaalt, ook niet om de romp van de dief, de Dwerg (een overigens hilarisch kwaadaardige rol van René van 't Hof) die, lees ik weer zonder het te zien, vermoord wordt door De Hollander, evenals zijn medegevangenen in het rasphuis?
De onduidelijkheid blijft niet beperkt tot dergelijke verhaaltechnische kwesties. Want wat betekent Stellings De Vliegende Hollander? Wat beweert hij anders nog dan dat hij een vaardige visuele tovenaar is? Dat kinderen maar beter kunnen weten wie hun vader is, als bijdrage aan de discussie over anoniem spermadonorschap? Nee toch? Waarschijnlijker is dat dit een film is zonder enige intrinsieke noodzaak, gemaakt omwille van zichzelf. De Vliegende Hollander is een produkt van ambitieloze moeite. Zoiets bestaat, kennelijk. Maar wat Stelling zoekt, krijgt hij: onverschillige bewondering. Zoiets bestaat ook.
|
NRC Webpagina's
1 JUNI 1996
|
Bovenkant pagina |